In de vroege Middeleeuwen droegen veruit de meeste mensen in de Lage Landen een Germaanse naam.
Er kwamen ook namen voor ontleend aan de Bijbel, de Griekse mythologie of Keltische literaire bronnen, maar die waren ongebruikelijk: slechts 4% van de mannen en 6% van de vrouwen had een niet-Germaanse naam.
Op deze pagina zal blijken dat er vier factoren van invloed waren op de frequenties niet-Germaanse namen: de tijd, het geslacht, de regio en de sociale klasse.
Niet-Germaanse namen in de tijd
Het percentage niet-Germaanse namen lag bij de mannen de in de eerste eeuwen relatief hoog; in de 9e eeuw daalde het scherp en daarna kroop het langzaamaan weer terug omhoog. Bij de vrouwen waren de percentages niet-Germaanse aanvankelijk laag en toonden ze in de loop der eeuwen een stijgende lijn.
Het totaalbeeld bij de mannen werd ernstig vertekend door het feit dat er in de eerste eeuwen relatief veel geestelijken zijn geregistreerd. De predikers en de eerste bisschoppen in de Lage Landen waren vaak afkomstig uit verre streken en droegen soms exotische namen. In het geval van Bonifatius weten we hij eigenlijk Winfried heette. Misschien hebben nog meer geestelijken zichzelf een vroom klinkende naam aangemeten terwijl ze oorspronkelijk een ‘gewone’ Germaanse naam hadden. In elk geval duwden zij het percentage niet-Germaanse namen omhoog, maar het is niet gezegd dat ze het beeld onder de totale bevolking weerspiegelden.
Vrouwelijke geestelijken waren er maar weinig, dus daar was geen sprake van vertekening.
Om de invloed van sociale klassen op het totaalpatroon uit te sluiten, zijn hieronder de getallen voor alleen de burgers in beeld gebracht. Zowel bij de mannelijke als bij de vrouwelijke burgers toonde de frequentie van niet-Germaanse namen een gestage stijging.
Figuur 1. Percentage niet-Germaanse namen bij burgers voor mannen (blauw) en vrouwen (rood).
Na 1150 gingen de veranderingen door. In een inventarisatie van meer dan 3600 personen uit de late 13e eeuw had één op de drie een niet-Germaanse naam.
(1)
Niet-Germaanse namen en geslacht
Figuur 1 toont in de latere eeuwen een duidelijk verschil tussen mannelijke en vrouwelijke burgers. In zijn totaliteit droegen vrouwelijke burgers tweemaal zo vaak als mannelijke burgers een niet-Germaanse naam. Bij de edelen was het verschil zelfs bijna een factor drie. Onder de geestelijken lag zowel bij mannen als bij vrouwen het percentage vrij hoog en onder de horigen juist laag. In de rest-klasse (‘getuigen’) waren er te weinig vrouwen om een vergelijking te maken.
(2)
Van der Schaar (1953, p. 42 en 105) stelde dat de verschuiving naar niet-Germaanse namen bij vrouwen eerder optrad dan bij mannen.
De huidige analyse ondersteunt die stelling niet.
Uit de inventarisatie wordt niet duidelijk dat de stijging bij vrouwen eerder inzette bij mannen: bij beide geslachten waren niet-Germaanse namen zeer zeldzaam in de 7e en 8e eeuw, traden ze af en toe op in de 9e en 10e eeuw, en was er een duidelijke toename in de 11e eeuw, die zich in de 12e eeuw voortzette. Wel was de stijging bij de vrouwen, toen de eenmaal was ingezet, sterker dan bij de mannen. Dit resulteerde in het hogere totaal-percentage bij de vrouwen.
In de 13e eeuw werd het geslachtsverschil nog uitgesprokener.
(3)
Van der Schaar voegde er nog aan toe dat het verschil zou komen doordat ouders in geval van een dochter minder conservatief waren bij het geven van een naam. Dit lijkt inderdaad het geval te zijn geweest.
Het hier gevonden verschil zou voor een deel ook verklaard kunnen worden door het gegeven dat (mannelijke) edelen hun echtgenotes soms importeerden uit verre streken, en met hen nieuwe namen introduceerden in de Lage Landen. Echter, bij het gewone volk was dit niet aan de orde, en ook daar kregen meisjes vaker een niet-Germaanse naam.
Niet-Germaanse namen per regio
In Figuur 2 is te zien dat de frequenties van niet-Germaanse namen in de zes regio’s sterk uiteen liepen.
(4)
De regio’s Vlaanderen en Zuid hadden de hoogste scores terwijl niet-Germaanse namen in het Noorden en Oosten uitzonderlijk waren.
In de 13e eeuw was dit regionale patroon nog steeds te zien.
(5)
Dus de Noorderlingen bleven door de eeuwen heen vasthouden aan hun traditionele Germaanse namen.
Figuur 2. Percentage niet-Germaanse namen per regio voor mannen (blauw) en vrouwen (rood).
De verschillen binnen de regio West werden onlangs nader geanalyseerd door Schoonheim.
(6)
In de 13e eeuw vond zij, voor de vrouwen, in Noord-Holland beduidend minder niet-Germaanse namen dan in Zuid-Holland en Zeeland.
Hiermee bevestigde Schoonheim het patroon dat ik kort daarvoor in mijn studie van 13e-eeuwse namen had vastgesteld, niet alleen voor vrouwen maar ook voor mannen.
(7)
De aantallen vrouwen vóór de 13e eeuw waren zowel bij Schoonheim als in de huidige studie te laag om er conclusies aan te verbinden.
In de huidige inventarisatie zaten wel voldoende mannen om een statistische toets uit te voeren. Binnen de regio West bestond vóór 1150 wel een klein verschil (Noord-Holland: 3%; Zuid-Holland en Zeeland: 4%) maar dit was niet significant.
(8)
Hieruit kan geconcludeerd worden dat de opkomst van niet-Germaanse namen in zuidelijk Holland vóór 1150 al wel was begonnen, maar nog niet in die mate dat er een merkbaar verschil met noordelijk Holland was. Na 1150 zou wel een duidelijk verschil ontstaan: de 'ont-Germanisering' ging voort in Zuid-Holland en Zeeland, maar vond weinig volgelingen in Noord-Holland.
Niet-Germaanse namen en sociale klasse
De verschillen tussen de sociale klassen m.b.t. niet-Germaanse namen werd hierboven al een paar keer aangetipt.
Figuur 1 laat zien dat onder edelen en geestelijken niet-Germaanse namen relatief vaak voorkwamen, en dat ze bij slaven vrijwel ontbraken. Dit patroon deed zich voor bij zowel de mannen als bij de vrouwen voor.
(9)
Figuur 3. Percentage niet-Germaanse namen per sociale klasse voor mannen (blauw) en vrouwen (rood).
Noordse namen
De Noordse namen die werden geregistreerd zijn hier opgenomen in de tabellen en lijsten als Germaanse namen, omdat Scandinavië ook tot het Germaanse gebied behoort. De Vikingen vereerden de Friese en Vlaamse kusten regelmatig met een bezoek, maar in de persoonsnamen is dat nauwelijks te zien: het typisch Noordse element Chnuz (Knut) kwam in 2 namen voor, en Staina in 13 namen (beide zowel als eerste en als tweede lid). Opmerkelijk is dat deze 15 namen bijna allemaal in de regio's Vlaanderen en Zuid werden aangetroffen (alleen Knut kwam uit de regio Oost). In de Noordelijke regio, waar men misschien de meeste Scandinavische invloed zou verwachten, kwamen deze namen niet voor.
(10)
Noten
1 - Namen in de Lage Landen 1250-1300.
2 - Percentages niet-Germaanse namen voor resp. mannen en vrouwen bij geestelijken: 6,9 en 8,3; edelen: 4,4 en 12,2; burgers/vrijen: 3,3 en 6,9; horigen: 0,7 en 0,5; getuigen: 3,6 en onbepaald.
3 - Verschil tussen geslachten m.b.t. niet-Germaanse namen in de 13e eeuw:
mannen 32,9%; vrouwen 41,9%; X²=16,52, df=1, p<0,001.
Namen in de Lage Landen 1250-1300.
4 - Verschil tussen de regio’s m.b.t. niet-Germaanse namen (regio Frisia buiten beschouwing gelaten):
Mannen X²=45,52, df=5, p<0,001.
Vrouwen X²=12,08; df=5; p<0,05; regio Noord en Oost samen: X²=12,01, df=4, p<0,02.
5 - Namen in de Lage Landen 1250-1300.
6 - Schoonheim, (2004, p. 257).
7 - Namen in de Lage Landen 1250-1300. Eerste versie van de website: 2003.
8 - Verschil binnen regio West m.b.t. niet-Germaanse namen bij mannen tot 1150:
Noord Holland: 3,1%; Zuid-Holland en Zeeland: 4,1%; X²=0,36, df=1, NS.
Analyse over 465 mannen waarvan de locatie binnen regio West nader bepaald kon worden.
9 - Verschil tussen sociale klassen m.b.t. niet-Germaanse namen:
Mannen X²=30,39, df=4, p<0,001.
Vrouwen X²=18,75; df=3; p<0,001 (klasse ‘getuigen’ niet meegerekend).
10 - Alleen personen die geruime tijd in de Lage Landen verbleven zijn in de huidige inventarisatie meegenomen.
In een overzicht van alle vermeldingen van Noormannen die onze kusten mogelijk weleens aandeden staan meer namen:
zie Noordse namen in de Lage Landen.
|