Lex Frisionum
Tekst en vertaling


  Incipit Lex Frisionum

Et haec est simpla compositio
Begin van de Wet der Friezen

En dit is enkelvoudige boetes
 
Tit. I       Inhoudsopgave De Homicidiis Van doodslag  
1 Si nobilis nobilem occiderit LXXX solidos componat; de qua mulcta duae partes ad heredem occisi, tertia ad propinquos eius proximos pertineat. Als een edele een edele doodt, boet hij 80 solidi; van deze vergelding moeten twee delen aan de erven van de gedode, en het derde aan diens naaste verwanten toekomen. 80 GS = 240 sch = 2.880 zp
2 Et si negaverit, se illum occidisse, adhibitis secum XI eiusdem conditionis hominibus iuret. En als hij ontkent, hem gedood te hebben, zweert hij dat met 11 bij hem aangesloten mannen van dezelfde stand.  
3 Si nobilis liberum occiderit, solidos LIII et unum denarium solvat; et si negaverit, cum VII sacramentalibus iuret. Als een edele een vrije man doodt, betaalt hij 53 solidi en 1 denarius [= tremisse]; en als hij ontkent, zweert hij met 7 eedhelpers. 53 GS + 1 tr = 160 sch = 1.920 zp
  Inter Laubachi et Wisaram cum V et Cisfli similiter. Tussen Lauwers en Weser [Oost-Frisia] met 5 [eedhelpers], aan deze zijde van het Vlie [West-Frisia] eveneens.  
4 Si nobilis litum occiderit, XXVII solidos uno denario minus componat domino suo, et propinquis occisi solidos IX excepta tertia parte unius denarii; et si negaverit, cum tribus iuratoribus se excuset. Als een edele een horige doodt, boet hij 27 solidi minus 1 denarius aan diens heer, en [daarvan] aan de verwanten van de gedode 9 solidi minus eenderde denarius; en als hij ontkent, verontschuldigt hij zich met drie eedhelpers. 27 GS minus 1 tr = 80 sch = 960 zp
9 GS minus 1/3 tr = 26 2/3 sch = 320 zp
  Inter Laubachi et Wisaram et Cisfli cum duobus. Tussen Lauwers en Weser en aan deze zijde van het Vlie met twee [eedhelpers].  
  Inter Wisaram et Laubachi et Cisfli cum XXIII iuret. Tussen Weser en Lauwers en aan deze zijde van het Vlie zweert hij met 23. De toevoeging over 23 eedhelpers is door Herold na artikel I:4 geplaatst, maar zou een plaats lager, na I:5 moeten staan (Eckhardt & Eckhardt, 1982, p. 12).
5 Si liber nobilem occiderit, LXXX solidos componat, aut si negaverit, cum XVII iuret. Als een vrije man een edele doodt, boet hij 80 solidi; of als hij ontkent zweert hij met 17. 80 GS = 240 sch = 2.880 zp
6 Si liberum occiderit, solidos LIII et unum denarium solvat, et si negaverit, cum undecim sacramentalibus iuret. Als hij een vrije man doodt, betaalt hij 53 solidi plus 1 denarius; en als hij ontkent zweert hij met elf eedhelpers. 53 GS + 1 tr = 160 sch = 1.920 zp
7 Si litum occiderit, solidos XXVII uno denario minus componat domino suo, et propinquis occisi solidos IX excepta tertia parte unius denarii, et si negaverit, cum quinque sacramentalibus iuret. Als hij een horige doodt, boet hij 27 solidi minus 1 denarius aan diens heer, en [daarvan] aan de verwanten van de gedode 9 solidi minus eenderde denarius; en als hij ontkent, zweert hij met vijf eedhelpers. 27 GS minus 1 tr = 80 sch = 960 zp
9 GS minus 1/3 tr = 26 2/3 sch = 320 zp
8 Si litus nobilem occiderit, similiter LXXX solidos componat, aut si negaverit, cum triginta quinqtie iuratoribus suae conditionis se excuset. Als een horige een edele doodt, boet hij eveneens 80 solidi; of als hij ontkent, verontschuldigt hij zich met vijf-en-dertig eedhelpers van zijn stand. 80 GS = 240 sch = 2.880 zp
  Inter Laubachi et Wisaram et Cisfli cum XLVIII iuret. Tussen Lauwers en Weser en aan deze zijde van het Vlie zweert hij met 47. Eckhardt & Eckhardt (1982, p. 36) merkten op dat hier XLVII eedhelpers zou moeten staan. Uit de andere eed-bepalingen kan men afleiden dat de eed van een man steeds overeenkomt met 1/12 deel van zijn weergeld (inclusief verwantendeel). Verder is in Oost- en West-Frisia het weergeld van een edele 4 maal hoger dan dat van een horige. Dus wanneer een edele is vermoord, en er moet gezworen dat de verdachte niet schuldig is, dan zijn daarvoor 12 x 4 = 48 horigen vereist. Die 48 horigen zijn de verdachte zelf, plus 47 eedhelpers.
9 Si liberum occiderit, solidos LIII et unum denarium solvat, et si negaverit, cum XXIII sacramentalibus iuret. Als hij een vrije man doodt, betaalt hij 53 solidi en 1 denarius; en als hij ontkent, zweert hij met 23 eedhelpers. 53 GS + 1 tr = 160 sch = 1.920 zp
10 Si litum occiderit, solidos XXVII uno denario minus componat domino suo, et propinquis occisi solidos IX excepta tertia parte unius denarii, et si negaverit, sibi duodecimus iuret. Als hij een horige doodt, boet hij 27 solidi minus 1 denarius aan diens heer, en [daarvan] aan de verwanten van de gedode 9 solidi behalve het derde deel van een denarius; en als hij ontkent, zweert hij twaalfvoudig. 27 GS minus 1 tr = 80 sch = 960 zp
9 GS minus 1/3 tr = 26 2/3 sch = 320 zp
  Inter Fli et Sincfalam weregildus nobilis C solidi, liberi L, liti XXV, solid. denarii III novae monetae. Tussen Vlie en Zwin bedraagt het weergeld van de edele 100 solidi, van de vrije man 50, van de horige 25, een solidus [zijnde] 3 denarii nieuw geld. 100 GS = 300 sch = 3.600 zp
50 GS = 150 sch = 1.800 zp
25 GS = 75 sch = 900 zp
  Inter Laubachi et Wisaram weregildus nobilis CVI solidi et duo denarii, liberi LIII solidi et denarium, liti XXVI solidi et dimidius, et dimidius tremissis. Tussen Lauwers en Weser bedraagt het weergeld van de edele 106 solidi en 2 denarii, van de vrije man 53 solidi en 1 denarius, van de horige 26 en een halve solidi en een halve tremisse. 106 GS + 2 tr = 320 sch = 3.840 zp
53 GS + 1 tr = 160 sch = 1.920 zp
26 1/2 GS + 1/2 tr = 80 sch = 960 zp
11 Si quis homo, sive nobilis, sive liber, sive litus, sive etiam servus, alterius servum occiderit, componat eum iuxta quod fuerit adpretiatus, et dominus eius ipsius pretii eum fuisse sacramento suo iuraverit. Als ergens een man, hetzij edele of vrije of horige of ook slaaf, de slaaf van een ander doodt, boet hij hem gelijk aan hoe hij wordt gewaardeerd [= getaxeerd], en zijn heer zweert met zijn [enkelvoudige] eed dat dit de juiste prijs is geweest.  
12 Quod si quaelibet ex praedictis personis hoc homicidium se perpetrasse negaverit, iuxta quod summa precii occisi mancipii fuerit aestimata, maiori vel minori sacramento se excusare debebit. Als echter een van de voornoemde personen ontkent de doodslag te hebben begaan, moet hij zich overeenkomstig de som gelds die voor de gedode slaaf geschat wordt, met grotere of kleinere eden verontschuldigen.  
  Inter Laubachi et Wisaram suam habet compositionem. Tussen Lauwers en Weser heeft [de slaaf] een eigen boete.  
13 Si servus nobilem, seu liberum, aut litum, nesciente domino occiderit, dominus eius, cuiuscunque conditionis fuerit homo qui occisus est, iuret hoc se non iussisse, et mulctam eius pro servo, bis simplum, componat. Als een slaaf een edele of een vrije man of een horige doodt zonder dat zijn heer hiervan weet, zweert zijn heer dat hij dit niet heeft bevolen, van welke stand de man ook was die gedood werd, en betaalt diens boete tweemaal enkelvoudig voor de slaaf.  
14 Aut si servus hoc se iussu domini sui fecisse dixerit, et dominus non negaverit, solvat eum sicut manu sua occidisset, sive nobilis, sive liber, sive litus sit. Of als de slaaf zegt dat hij dit op bevel van zijn heer heeft gedaan, en de heer ontkent dit niet, betaalt hij, alsof hij met zijn eigen hand hem gedood had, hetzij een edele of een vrije man of een horige.  
15 Et si servus hoc se perpetrasse negaverit, dominus eius iuret pro illo. En als de slaaf ontkent dit begaan te hebben, zweert zijn heer voor hem.  
16 Si nobilis erat qui occistis est, et nobilis ille cuius servus est, cum tribus sacramentalibus iuret. Als het een edele was, die gedood werd, en een edele aan wie de slaaf behoort, dan zweert [de heer] met drie eedhelpers.  
17 Si liber erat qiii occisus est, duas partes praedicti sacramenti cum duobus nobili et uno libero iuret. Als het een vrije man was, die gedood werd, zweert [de heer] twee delen van voornoemde eed met twee: een edele en een vrije man. De oorspronkelijk tekst van Herold luidt: 'cum duobus nobilibus et uno libero' (met twee edelen en een vrije). Diverse eerder auteurs hebben al opgemerkt dat dit incorrect moet zijn (zie Eckhardt & Eckhardt, 1982, p. 38). In dit geval is het vereiste aantal eden gelijk aan dat van twee edelen (de heer plus een helper) plus een vrije eedhelper.
18 Si litus erat, ipse medietatem sacramenti cum uno lito iuret. Als het een horige was, zweert hij de helft van de eed met een horige.  
19 Si dominus servi liber est, et nobilis qui occisus est, sua sexta manu pro servo sacramentum perficiat. Als de heer van de slaaf een vrij man is en een edele, degene die gedood werd, volbrengt hij de eed zesvoudig voor de slaaf.  
20 Si suae conditionis, id est liber erat, cum tribus aeque liberis iuret. Als [de gedode] van zijn eigen stand was, dat is een vrij man, zweert hij met drie eveneens vrijen.  
21 Si litus erat, cum uno libero sacramentali iuret. Als [de gedode] een horige was, zweert hij met één vrije eedhelper.  
  Inter Laubachi et Wisaram dominus servi non iuret, sed componat eum ac si ipse eum occidisset. Tussen Lauwers en Weser zweert de heer van de slaaf niet, maar boet hij, alsof hij hem zelf gedood had.  
Tit. II      Inhoudsopgave Forresni Aanstichting  
1 Si nobilis nobilem per ingenium alio homini ad occidendum exposuerit, et is qui eum occidit patria relicta profugerit, qui eum exposuit tertiam partem leudis componat. Als een edele met [kwaadaardige] listigheid een andere man tot doden aanzet, en degene die hem doodde het vaderland ontvlucht, boet hij, die hem aanzette, het derde deel van de manwaarde.  
2 Si vero homicida non fugerit, nihil solvat, sed tantum inimicitias propinquorum hominis occisi patiatur, donec quomodo potuerit eorum amicitiam adipiscatur. Als echter de moordenaar niet vlucht, betaalt de aanstichter niets, maar ondergaat slechts de vijandschap van de verwanten van de gedode man, tot hij op een of andere wijze hun vriendschap verkrijgt.  
3 Si autem hoc fecisse dicitur, et negaverit, cum tribus sacramentalibus iuret, si ille qui hominem occidit profugium fecit; sin vero homicida infra patriam est, expositor nihil iuret, sed tantum inimicitias propinquorum occisi hominis patiatur, donec cum eis quoquo modo potuerit in gratiam revertatur. Als echter [de aanstichter] hiervan beticht wordt en het ontkent, zweert hij met drie eedhelpers als degene, die de man doodde, op de vlucht ging; als echter de moordenaar in het land is, zweert de aanstichter niets, maar ondergaat slechts de vijandschap van de verwanten van de gedode man, tot hij bij hen, op een of andere wijze, in de gratie terugkeert.  
4 Si nobilis liberum hominem exposuisse dicitur, tertiam partem leudis eius componat, si extra patriam fugit qui hominem occidit, si vero infra patriam est, nihil solvat; quod si negaverit, similiter sicut de nobili sacramentum iuret, tertia sacramenti portione adempta propter viliorem personam liberi hominis. Als een edele beschuldigd wordt, tegen een vrije man aangesticht te hebben, boet hij een derde deel van diens manwaarde als hij, die de man doodde, het land ontvlucht; als hij echter in het land is, betaalt niets; als hij ontkent, zweert hij de eed evenals bij de edele, verminderd met het derde deel van de eed wegens de geringe waarde van de persoon van een vrij man.  
5 Si de lito idem scelus ei imputetur, et homicida defuerit, ut superius de libero sacramentuni perficiat, adempta ipsius sacramenti dimidia portione; solvens tertiam portionem leudis eius, si negare non potuerit; et si is qui eum occidit infra patriam fuerit, sicut superius diximus, expositor nec iuret, nec leudem solvat, sed inimicitias propinquorum occisi patiatur, donec se cum eis reconciliet. Als hem hetzelfde vergrijp tegen een horige ten laste wordt gelegd en de moordenaar is gevlucht, legt hij de eed af zoals boven bij een vrije man, verminderd met het halve deel van deze eed; hij betaalt het derde deel van diens manwaarde als hij niet ontkennen kan; en als hij die hem doodde in het land is zweert hij noch betaalt hij de manwaarde, zoals boven gezegd, maar verduurt hij de vijandschap van de verwanten van de gedode, tot hij zich met hen verzoent.  
6 Si liber in nobilem hominem tale scelus dicitur perpetrasse, similiter ut nobilis sacramento se excuset, addita super sacramentum quod nobilis iurare debet, ipsius sacramenti tertia portione; aut si negare non potuerit, et homicida defuerit, solvat tertiam partem leudis eius; si vero homicida infra patriam fuerit, nec iuret, nec aliquid solvat, sed tantum inimicitias propinquorum occisi patiatur, donec cum eis in gratiam revertatur. Als een vrije man ervan beticht wordt tegen een edele man zo'n misdaad te hebben begaan, verontschuldigt hij zich net als een edele door eed, onder toevoeging van het derde deel van die eed die de edele zweren moet, of hij betaalt, als hij niet ontkennen kan en de moordenaar voortvluchtig is, het derde deel van diens manwaarde; als echter de moordenaar in het land is, zweert noch betaalt de aanstichter, maar verdraagt hij slechts de vijandschap van de verwanten van de gedode, tot hij weer in hun gratie terugkeert.  
6 Si vero de libero idem scelus ei imputetur, sibi quarto sacramentum iuret, vel si homicida profugerit, tertiam portionem leudis eius componat, si negare non potuerit; si vero homicida infra patriam est, nec iuret, nec aliquid solvat, sed tantum ut superius faidosus permaneat, donec in gratiam cum propinquis occisi revertatur. Als hem hetzelfde vergrijp tegen een vrije ten laste wordt gelegd, zweert hij de eed viervoudig of boet hij, als de moordenaar op de vlucht is, het derde deel van de manwaarde als hij niet ontkennen kan; als echter de moordenaar in het land is, zweert noch betaalt [de aanstichter] iets, maar blijft hij slechts zoals boven in vijandschap, tot hij in de gratie van de verwanten van de gedode terugkeert. Tweemaal nummer 6.
7 Si de lito idem auitur, adempta sacramenti dimidia portione, iurare debebit; aut si negare non potuerit, et homicida profugium fecit, ut superius diximus tertiam portionem leudis eius, componat; si vero homicida profugium non fecit, expositor nec iuret, nec aliquid solvat, sed tantum ut superius inimicitias propinquorum occisi patiatur. Als echter hetzelfde bij een horige wordt gedaan, moet hij onder aftrek van een half deel de eed zweren; of als hij niet ontkennen kan en de moordenaar op de vlucht slaat, boet hij, zoals we boven gezegd hebben, het derde deel van de manwaarde; als echter de moordenaar niet op de vlucht slaat, zweert de aanstichter noch betaalt hij iets, maar verdraagt hij slechts zoals boven de vijandschap van de verwanten van de gedode.  
8 Si litus de nobili homine eodem scelere fuerit incriminatus, iuret medietate maiori sacramento, quam liber de nobili iurare debeat; aut si negare non potuerit, et homicida defuerit, omnia ut superius de aliis personis scripta sunt impleat; quod si de libero idem scelus ei imputetur, medietate maiori sacramento iuret, quam liber de libero iurare debeat, aut si negare non potuerit, et homicida profugerit, tertiam portionem leudis componat, et omnia ut superius dicta sunt implere compellatur. Als een horige voor hetzelfde vergrijp tegen een edele man aangeklaagd wordt, zweert hij met een de helft grotere eed als een vrije man bij een edele zweren moet; of als hij niet ontkennen kan en de moordenaar er vandoor is, vervult hij alles, wat boven voor de andere personen geschreven is. Als hem hetzelfde vergrijp aan een vrije man ten laste wordt gelegd, zweert hij met een de helft grotere eed, als een vrije man bij een vrije zweren moet; of als hij niet ontkennen kan en de moordenaar vlucht, boet hij het derde deel van de manwaarde en wordt hij gedwongen alles, zoals boven gezegd, te vervullen.  
9 Si de lito fuerit incrimitatus, sua quarta manu sacramentum perficiat, aut si negaverit, et homicida profugerit, ea quae superius scripta sunt per ordinem impleat. Als hij [voor hetzelfde vergrijp] tegen een horige aangeklaagd wordt, legt hij de eed af met viervoudige hand; of als hij ontkent en de moordenaar vlucht, vervult hij volgens voorschrift dat, wat boven geschreven is.  
  Haec VVlemarus addidit Hier voegde Wlemar aan toe  
  Si quis servum, aut ancillam, caballum, bovem, ovem, vel quiuscunque generis animal, vel quodcunque homo ad usum necessarium in potestate habuerit, arma, vestem, utensilia quaelibet, et pecuniam, alii ad auferendum exposuerit, si ille qui abstulit patria profugerit, expositor tertiam portionem compositionis exsolvat, aut si negare voluerit, maiori vel minori sacramento, prout qualitas pecuniae fuerit, se excusare debet; si qui abstulit, non profugit, expositor nec iuret, nec solvat, sed tantum inimicitias portet eius cuius pecuniam abstulit. Als iemand een ander aansticht, slaaf of slavin, paard, rund, schaap of een dier van welke soort dan ook, of wat een man dan ook voor noodzakelijk gebruik in zijn bezit heeft, wapens, kleding enigerlei gebruiksvoorwerpen en geld weg te nemen, betaalt de aanstichter, als hij die het wegnam het land ontvluchtte, het derde deel van de boete; of hij moet, als hij ontkennen wil, zich met grotere of kleinere eden, al naar gelang de aard van het eigendom, verontschuldigen; als hij die het wegnam niet vluchtte, zweert noch betaalt de aanstichter, maar draagt hij slechts de vijandschap van degene wiens eigendom [de dief] wegnam.  
Tit. III     Inhoudsopgave Thiubda Diefstal  
1 Si nobilis furtum quodlibet dicitur perpetrasse, et negare voluerit, cum quinque sacramentalibus iuret. Als een edele beschuldigd wordt van een of andere diefstal en hij wil ontkennen, dan zweert hij met vijf eedhelpers.  
2 Aut si negare non potuerit, quod abstulit, in duplum restituat, et ad partem regis LXXX solidos pro freda componat, hoc est weregildum suum. Of als hij niet ontkennen kan, geeft hij wat hij wegnam in tweevoud terug en boet hij aan de koning 80 solidi als vredegeld, zijnde zijn weergeld. 80 GS = 240 sch = 2.880 zp
3 Si liber furti arguatur, et negare voluerit, sua sexta manu cum aeque liberis iuret, aut si confessus fuerit, rem quam abstulit in duplum restituat, et ad partem egis pro fredo weregildum suum. Als een vrije man van diefstal beschuldigd wordt en ontkennen wil, zweert hij zesvoudig met eveneens vrije mannen; of als hij toegeeft vergoedt hij dat wat hij wegnam in tweevoud en [betaalt hij] aan de koning als vredegeld zijn weergeld.  
4 Litus conditionem suam per omnia similiter faciat, id est sua sexta inanu iuret, vel quod abstulit in duplum restituat, et weregildum suum ad partem regis pro freda componat. Een horige voldoet ook aan zijn stand, dat wil zeggen dat hij zweert met zesvoudige hand; of hij geeft tweevoudig terug wat hij wegnam en boet zijn weergeld aan de koning als vredegeld.  
5 Si servus furti reus esse dicatur, dominus eius in vestimento suo sacramentum pro illo perficiat. Als een slaaf ervan beticht wordt aan diefstal schuldig te zijn, legt zijn heer de eed op zijn gewaad voor hem af.  
6 Aut si res grandis erat, in reliquiis iuret; aut servum ad iudicium Dei in aqua ferventi examinet. Of als het een zaak van grote waarde was, zweert de heer op de relikwieën; of men beproeft de slaaf met een godsoordeel in kokend water.  
7 Quodsi servus in iudicio probatus apparuerit, vel confessus fuerit, quanti res, quae ablata fuerit, aestimabitur, tantum dominus pro servo componat, et servus vapulet, nisi dominus eius quatuor solidis corium eius redimere voluerit. Als echter de slaaf bij het godsoordeel schuldig blijkt of hij bekent, boet zijn heer zoveel als de geschatte waarde van wat werd weggenomen, en de slaaf wordt geslagen, als zijn heer niet met 4 solidi diens huid wil vrijkopen. 4 GS = 12 sch = 144 zp
8 Si quis in furto deprehensus fuerit, et ab ipso qui eum deprehendit, furti arquatur et negaverit, iuret uterque solus, et ad examinationem ferventis aquae iudicio Dei probandus accedat; si ille qui fur esse dicitur fuerit convictus, componat weregildum suum ad partem regis, et manum LX solidis redimat, et in simplo furti compositionem exsolvat. Als iemand bij een diefstal betrapt wordt en door degene die hem betrapt van diefstal wordt beschuldigd en hij ontkent, dan zweert elk van beiden alleen en komt tot een beproeving met kokend water, om door een godsoordeel beproefd te worden; als de schuld van degene die beschuldigd werd bewezen wordt, boet hij zijn weergeld aan de koning en koopt zijn hand vrij met 60 solidi en betaalt de enkelvoudige diefstalboete. 60 GS = 180 sch = 2.160 zp

Aangezien het bedrag van 60 solidi hoger zou zijn dan het weergeld van een vrije man moet worden aangenomen dat hier geen Fries maar een Frankisch boetebedrag bedoeld is (Siems, 1980, p. 227).
9 Si vero is, qui alium furem interpellavit, falso eum calumniatus est, et in iudicio ferventis aqua fuerit convictus, LX solidis manum suam redimat. Als echter degene die de ander als dief beschuldigde hem vals beschuldigde en dit wordt bij godsoordeel in kokend water bewezen, koopt hij zijn hand vrij met 60 solidi. 60 GS = 180 sch = 2.160 zp

Zie opmerking bij het vorige artikel.
Tit. IIII    Inhoudsopgave De Servo aut iumento alieno occiso Van het doden van andermans slaaf of lastdier  
1 Si quis servum alterius occiderit, componat eum, iuxta quod a domino eius fuerit aestimatus. Als iemand de slaaf van een ander doodt, boet hij hem overeenkomstig de waarde waarop zijn meester hem schat.  
2 Similiter equi, et boves, oves, caprae, porci, et quicquid mobile in animantibus ad usum hominum pertinet usque ad canem, ita solvantur, prout fuerint a possessore earum adpretiata. Evenzo zullen paarden en runderen, schapen, geiten, varkens en wat ook aan levende have tot gebruik de mens toebehoort, tot de hond toe, zo betaald worden als ze door hun eigenaar gewaardeerd worden;  
3 Aut si negaverit, iuxta quod iudex dictaverit, iuret. Of als [de dader] ontkent, zweert hij overeenkomstig wat de rechter opdraagt.  
  Hoc inter Laubaci et Sincfalam. Dit geldt tussen Lauwers en Zwin.  
4 Canem acceptoricium, vel braconem parvum, queni barmbraccum vocant, IIII solidis componat. Een havikshond of een kleine brak, die men barmbraccum [schootbrak] noemt, vergoedt men met 4 solidi. 4 GS = 12 sch = 144 zp

De havikshond wordt ook genoemd in de vroeg-middeleeuwse Lex Baiuvariorum ('hapuhhunt'; Lex Baiuv. 20:6; MGH LL III, p. 330). Het is wellicht een voorouder van de huidige Münsterländer of heidewachtel, want in Duitsland is een van de bijnamen van dit hondenras de 'Habichtshund'
(www.weidwerk.at/hund/klmue.pdf).
5 Eum autem, qui lupum occidere solet, tribus solidis. Die echter, die de wolf kan doden, met 3 solidi. 3 GS = 9 sch = 108 zp

D.w.z.: op het doden van een hond, die in staat is een wolf te doden, staat een boete van 3 solidi.
6 Qui lacerare lupum, et non occidere solet, duobus solidis. Die, die de wolf kan verwonden maar niet doden, met 2 solidi. 2 GS = 6 sch = 72 zp
7 Canem custodem pecoris solido componat. Een waakhond voor het vee boet men met [één] solidus. 1 GS = 3 sch = 36 zp
  Trans Laubaci canem acceptorem VIII, barmbraccum XII, custodem pecorum vel domus IIII, qui lupum lacerat VIII Aan gene zijde van de Lauwers een haviks­hond met 8, een schootbrak met 12, een waakhond voor vee of huis met 4, die de wolf verwondt met 8. 8 sch = 96 zp
12 sch = 144 zp
4 sch = 48 zp
8 sch = 96 zp

Waarschijnlijk wordt hier met 'solidi' geen gouden solidi bedoeld, maar schellingen, want anders zouden de boetes in Oost-Frisia drie maal hoger zijn dan tussen Lauwers en Zwin. Zie ook XVIII: 1.
9 Illum vero, qui nihil facere solet, sed tantum in curte aut in villa iacet, uno tremisse componat. Hij die niets doet, maar slechts in de hof en in het landgoed rondhangt, boet 1 tremisse. 1 tr = 1 sch = 12 zp

Nummer 8 ontbreekt.
Tit. V      Inhoudsopgave De Hominibus qui sine compositione occidi possunt Van mensen die zonder boete gedood kunnen worden  
1 Campionem; et eum, qui in praelio fuerit occisus; et adulterum; et furem, si in fossa, qua domum alterius effodere conatur, fuerit repertus; et eum, qui domum alterius incendere volens, facem manu tenet, ita ut ignis tectum vel parietem domus tangat; qui fanum effregit; et infans ab utero sublatus et enecatus a matre. De tweekamper; en hij die in de strijd gedood wordt; en de overspelige; en de dief als die aangetroffen wordt in de kuil, waardoor hij het huis van een ander probeert te ondergraven; en hij die het huis van een ander in brand steken wil, die de fakkel in de hand heeft, zodat het vuur het dak of de wand van het huis raakt; wie een heiligdom kapot maakt; en het uit de baarmoeder gestoten kind dat door de moeder gewurgd [of: zonder voeding gedood] wordt. Volgens Siems (1980, p. 332) moet de bepaling aangaande overspel gaan om het op heterdaad betrappen van de overspeligen, aangezien ook de volgende bepalingen heterdaad-situaties betreffen.

De regel aangaande het ondergraven van een huis komt ook voor in andere Germaanse wetten, en in de Bijbel (Algra, 2000, p. 149; Exodus 22:2).

Krogmann (1967, p. 115) suggereerde dat het woord 'enecatus' (wurgen) een schrijffout is, en dat hier 'nec altus' (zonder voeding) zou moeten staan. Daarmee zou de Lex overeenstemmen met de Vita Liudgeri, in die zin dat het doden niet specifiek door verwurging hoeft te gebeuren, en dat het kind nog nuchter moet zijn. Echter, Siems (1980, p. 336) is het met deze interpretatie niet eens.
2 Et si hoc quaelibet foemina fecerit, leudem suam regi componat, et si negaverit, cum V iuret. En als een vrouw dit doet, dan boet zij haar manwaarde aan de koning; en als zij ontkent, dan zweert ze met 5. Algra (2000, p. 148) vertaalt 'quaelibet foemina' met 'een andere vrouw' (dus niet de moeder). Dit zou betekenen dat de moeder geen boete aan de koning hoefde te betalen. Echter, Siems (1980, p. 337) is het met deze interpretatie niet eens.
Tit. VI     Inhoudsopgave De coniugiis ignoratisi Van huwelijksvoltrekkingen in onwetendheid  
1 Si libera foemina lito nupserit, nesciens eum litum esse, et ille postea de capite suo, eo quod litus sit, fuerit calumniatus, si illa sua sexta manu iurare poterit, quod postquam eum litum esse rescivit, cum eo non concumberet, ipsa libera permaneat, et filii quos procreavit. Als een vrije vrouw een horige trouwt, niet wetend dat hij een horige is, en als hij later, om zijn persoonlijke stand, omdat hij een horige is, beschuldigd wordt, blijft zij, als ze zesvoudig kan zweren dat zij niet met hem geslapen heeft sinds zij vernam dat hij horige was, zelf vrij, en [eveneens] de kinderen die ze heeft voortgebracht.  
2 Si vero iurare non possit, in compositionem mariti sui una cum filiis suis transeat. Als ze niet kan zweren, gaat ze met haar kinderen over naar de stand van haar man.  
Tit. VII    Inhoudsopgave De Brand Van brandstichting  
1 Si quis domum alterius incenderit, ipsam domum, et quicquid in ea concrematum est, in duplo componat. Als iemand het huis van een ander in brand steekt, boet hij hem diens huis, en alles wat daarin verbrand is, tweevoudig.  
2 Si autem dominum domus flammis ex ipsa domo egredi compulit, et egressum occidit, componat eum novies, cuiuscunque fuerit conditionis, sive nobilis, sive liber, sive litus sit. Haec constitutio ex edicto regis processit. Als hij echter de heer van het huis door de vlammen dwingt uit het huis te komen en hem dan vermoordt, boet hij hem negenvou­dig, van welke stand hij ook was, hetzij edele of vrije of horige. Deze regel komt voort uit een verordening van de koning.  
  Trans Laubaci et in fredam novies componit weregildum suum. Aan gene zijde van de Lauwers boet hij als vredegeld negenmaal zijn weergeld.  
Tit. VIII   Inhoudsopgave De Notnumfti Van diefstal met geweld  
1 Si quis rem quamlibet vi rapuerit, in duplum eam restituere compellatur, et pro freda solidos XII componat, hoc est XXXVI denarios. Als iemand iets met geweld rooft, moet hij het in tweevoud terugbetalen, en als vredegeld boet hij 12 solidi, dat is 36 denarii. 12 GS, dat is 36 tr = 36 sch = 432 zp
  Trans Laubaci in simplo componat. Aan gene zijde van de Lauwers boet hij enkelvoudig.  
2 Et pro freda weregildum suum. En als vredegeld zijn weergeld.  
Tit. IX     Inhoudsopgave De Farlegani Van hoererij  
1 Si foemina quaelibet homini cuilibet fornicando se miscuerit, componat ad partem regis weregildum suum; hoc nobilis et libera faciant. Als een vrouw zich met een man ontuchtig heeft verenigd, boet ze aan de koning haar weergeld; dit moeten een edele en een vrije vrouw doen.  
2 Lita vero ad partem domini sui. Een horige echter aan haar heer.  
3 Si vero ancilla et virgo erat, cum qua quislibet homo moechatus est, componat is, qui eam violavit, domino eius solidos IIII, hoc est denarios XII. Als het echter een slavin en een maagd was, met wie zich een man overspel pleegde, dan boet hij, die haar verkrachtte, aan haar heer 4 solidi, dat is 12 denarii. 4 GS dat is 12 tr = 12 sch = 144 zp
4 Si autem ab alio prius fuerit constuprata, solidos III. Als ze echter eerst door een ander onteerd werd, 3 solidi. 3 GS = 9 sch = 108 zp
5 Si vero tertius hic erat, qui tunc eam violavit, duos solidos. Als degene die haar verkrachtte de derde was, 2 solidi. 2 GS = 6 sch = 72 zp
6 Si vero quartus, solidum unum. Als hij de vierde was, 1 solidus. 1 GS = 3 sch = 36 zp
7 Si quintus, tremissem unum; et quotcunque postea accesserint, tremissem unum tantum component, id est culpabilis tremissem. Als hij de vijfde was, 1 tremisse; en hoeveel er ook daarna nog komen, die moeten slechts 1 tremisse boeten, dat betekent dat elk 1 tremisse schuldig is. 1 tr = 1 sch = 12 zp
8 Si quis puellam virginem rapuerit et violatam dimiserit, componat ei weregildum eius, sive nobilis sive libera fuerit, ad satisfactionem, et ad partem regis similiter. Als iemand een maagdelijk meisje rooft en haar onteerd achterlaat, boet hij haar weergeld, indien zij een edele of vrije vrouw is, als genoegdoening, en eveneens aan de koning.  
9 Tertium weregildum patri sive tutori puellae. Een derde weergeld aan de vader of voogd van het meisje.  
10 Si autem puella lita fuerit, satisfaciat ei similiter solutione weregildi sui, et domino eius decem solidos componat. Als echter het meisje een horige is, voldoet hij haar eveneens door haar weergeld te betalen, en boet hij haar heer 10 solidi. 10 GS = 30 sch = 360 zp
11 Si liberam foeminam extra voluntatem parentum eius, vel eorum qui potestatem eius habent, uxorem duxerit, componat tutori eius solidos XX, id est denarios LX. Als iemand een vrije vrouw, zonder goedvinden van haar ouders, of degene die de macht over haar heeft, als echtgenote ontvoert, boet hij haar voogd 20 solidi, dat is 60 denarii. 20 GS, dat is 60 tr = 60 sch = 720 zp
12 Si autem nobilis erat foemina, solidos XXX. Als echter de vrouw een edele was, 30 solidi. 30 GS = 90 sch = 1.080 zp
13 Si lita fuerit, solidos X domino eius persolvere cogatur. Als ze een horige is moet hij haar heer 10 solidi betalen. 10 GS = 30 sch = 360 zp
  Inter Laubachi et Wisarum fluvium talis est consuetudo Tussen Lauwers en de Weser rivier geldt de volgende gewoonte  
14 Si nobilis seu liber libero vi aliquid abstulerit, aut ipsum aut aliud simile in locum restituat, et XXIIII solidos pro facti scelere componat, et weregildum suum ad partem regis cogatur exsolvere. Als een edele of vrije van een vrije iets met geweld wegneemt, vergoedt hij ofwel hetzelfde ofwel iets anders van gelijke waarde in plaats daarvan, en boet hij 24 solidi voor zijn misdadige handeling, en moet hij zijn weergeld aan de koning betalen. 24 GS = 72 sch = 864 zp
15 Si autem nobilis, vel liber, nobili vi aliquid abstulerit, medietate maiori compositione facinus cogatur emendare, et weregildum suum, ut superius, ad partem regis exsolvat. Als echter een edele of vrije van een edele met geweld iets wegneemt, moet hij de misdaad met een de helft grotere boete goedmaken, en betaalt hij zijn weergeld zoals boven aan de koning.  
16 Inter litos vis facta, medietate minori compositione solvenda est; insuper et weregildum suum ad partem regis. Tussen horigen gepleegd geweld is met een de helft kleinere boete te betalen; daarboven ook zijn weergeld aan de koning.  
17 Si servus vi aliquid sustulit, dominus eius pro illo quantitatem rei sublatae componat, ac si ipse sustulisset, et pro weregildo servi IIII solidos, hoc est denarios XII, ad partem regis componat. Als een slaaf met geweld iets wegneemt, boet zijn heer voor hem de waarde van wat is weggenomen, alsof hij het zelf weggenomen had, en als weergeld voor de slaaf boet hij 4 solidi, dat is 12 denarii, aan de koning. 4 GS, dat is 12 tr = 12 sch = 144 zp
Tit. X      Inhoudsopgave De Testibus Van getuigen  
1 Si quis homo super reliquiis sanctorum falsum sacramentum iuraverit, ad partem regis weregildum suum componat, et alio weregildo manum suam redimat; de coniuratoribus eius unusquisque weregildum suum persolvat. Als een man op de relieken van de heiligen een valse eed zweert, boet hij aan de koning zijn weergeld en koopt hij met een ander weergeld zijn hand vrij; van zijn medezweerders betaalt ieder afzonderlijk zijn weergeld.  
Tit. XI     Inhoudsopgave De Lito Van horigen  
1 Si liber homo spontanea voluntate, vel forte necessitate coactus, nobili, seu libero, seu etiam lito, in personam et in servitium liti se subdiderit, et postea se hoc fecisse negare voluerit, dicat ille, qui eum pro lito habere visus est: "Aut ego te cum coniuratoribus meis sex, vel septem, vel decem, vel duodecim, vel etiam viginti, sacramento meo mihi litum faciam, vel tu cum tuis coniuratoribus de mea potestate te debes excusare". Si ille tunc iurare velit, iuret, et servitute liberetur; si autem iurare noluerit, ille qui eum possidere videbatur, iuret, sicut condixit, et habeat illum sicut caeteros litos suos. Als een vrije man uit eigen wil, of misschien door nood gedwongen, zich bij een edele of vrije of ook horige in de stand en in de dienst van een horige begeeft en nadien ontkennen wil dat hij dit gedaan heeft, zegt degene die hem als horige schijnt te hebben: "Ofwel maak ik jou met mijn zes of zeven of tien of twaalf of zelfs twintig medezweerders door mijn eed tot mijn horige, of jij moet je met jouw medezweerders voor mijn macht verontschuldigen". Als hij dan zweren wil, dan zweert hij en is hij van de verplichting bevrijd. Als hij echter niet zweren wil, dan zweert degene die hem schijnt te bezitten, zoals hij zei, en bezit hem als zijn overige horigen.  
2 Si litus semet ipsum propria pecunia a domino suo redemerit, et unum, vel duos, vel tres, vel quotlibet annos in libertate vixerit, et iterum a domino de capitis sui conditione fuerit calumniatus, dicente ipsi domino: "Non redemisti, nec ego te libertate donavi". Respondeat ille: "Aut tu cum iuratoribus tuis sex, vel duodecim, vel viginti, vel etiam si triginta dieere voluerit, me tibi sacramento tuo ad servitatem adquire, aut me cum meis iuratoribus tantis, vel tantis, ab hac calumnia liberare permitte". Si ille, qui dominus eius fuerat, cum totidem hominibus, quot ei propositi sunt, iurare velit, conquirat eum sibi ad servitutem; sin autem, iuret alter, et in libertate permaneat. Als een horige zich door een betaling van zijn heer bevrijdt en een of twee of drie of hoeveel jaar dan ook in vrijheid heeft geleefd en wederom door zijn heer wegens zijn persoonlijke stand beschuldigd wordt, waarbij de heer zegt: "Je hebt je niet vrijgekocht, en ik heb je je vrijheid niet geschonken". Dan antwoordt hij: "Ofwel verkrijg je met je zes of twaalf of twintig of zelfs dertig, als hij dat zeggen wil, eedhelpers door je eed mij als horige, of sta mij toe me met mijn zovele of zovele eedhelpers van deze beschuldiging te bevrijden". Als hij, die zijn heer was, met net zoveel mannen als was voorgesteld, zweren wil, verkrijgt hij hem tot horige; maar indien niet, dan zweert de andere en blijft in vrijheid.  
3 Si aut calumniator, aut ille cui calumnia irrogata est, se solum ad sacramenti mysterium, perficiendum protulerit, et dixerit: "Ego solus iurare volo. Tu, si audes, nega sacramentum meum, et armis mecum contende". Faciant etiam illud, si hoc eis ita placuerit: iuret unus, et alius neget, et in campum exeant. Hoc et superiori capitulo constitutum est. Als ofwel de aanklager, ofwel degene die aangeklaagd is, alleen het afleggen van de heilige eed voorstelt en zegt: "Ik wil alleen zweren. Jij, als je het waagt, mijn eed te ontkennen dan strijd met wapens tegen mij". Dan moeten ze dit ook doen, als zij het zo willen: de ene zweert, en de ander ontkent, en ze moeten naar het strijdperk gaan. Dit is ook voor de voorgaande paragraaf vastgesteld.  
Tit. XII    Inhoudsopgave De Delicto servorum Van misdaden van slaven  
1 Si servus rem magnam quamlibet furasse dicatur, vel noxam grandem perpetrasse, dominus eius in reliquiis sanctorum pro hac re iurare debet. Als een slaaf ervan beschuldigd wordt een of andere grote zaak te hebben gestolen of een grote misdaad te hebben begaan, dan moet zijn heer op de relikwieën der heiligen hiervoor zweren.  
2 Si vero de minoribus furtis et noxis a servo perpetratis fuerit interpellatus, in vestimento vel pecunia iurare poterit. Als hij echter wegens een kleinere door de slaaf begane diefstal en misdaad erbij gehaald wordt, kan hij op gewaad of goed zweren.  
Tit. XIII   Inhoudsopgave De stupro ancillarum Van ontucht met slavinnen  
1 Qui cum ancilla alterius, quae nec mulgere nec molere solet, quam bortmagad vocant, moechatus fuerit, solidorum XII mulctam domino eius cogatur exsolvere. Wie overspel pleegt met een slavin van een ander, die melkt noch maalt, en die men bortmagad [een tafelmaagd] noemt, wordt gedwongen aan haar heer een boete van 12 solidi te betalen. 12 GS = 36 sch = 432 zp
Tit. XIIII  Inhoudsopgave De Homine in turba occiso Van doodslag bij een oproer  
1 Si homo quislibet in seditione ac turba populi fuerit interfectus, nec homicida poterit inveniri propter multitudinem eorum qui aderant, licet ei qui compositionem ipsius quaerere vult, de homicidio usque ad septem homines interpellare, et unicuique eorum crimen homicidii obiicere, et debet unusquisque eorum sua duodecima manu obiecti criminis se purificare sacramento. Tunc ducendi sunt ad basilicam, et sortes super altare mittendae, vel si iuxta ecclesiam fieri non potuerit, super reliquias sanctorum. Quae sortes tales esse debent: duo tali de virga praecisi, quos tenos vocant, quorum unus signo crusis innotatur, alius purus dimittitur, et lana munda obvoluti super altare seu reliquias mittuntur; et presbyter si adfuerit, vel si presbyter deest puer quilibet innocens, unum de ipsis sortibus de altari tollere debet; et interim Deus exorandus, si illi septem, qui de homicidio commisso iuraverunt, verum iurassent, evidenti signo ostendat. Si illum qui cruce signatus est sustulerit, innocentes erunt, qui iuraverunt; sin vero alterum sustulit, tunc unusquisque illorum septem faciat suam sortem, id est tenum, de virga, et signet signo suo, ut eum tam ille quam caeteri qui circumstant cognoscere possint; et obvolvantur lana munda, et altari seu reliquiis imponantur, et presbyter si adfuerit, si vero non ut superius puer innocens, unumquemque eorum singillatim de altari tollat, et ei qui suam sortem esse cognoverit, rogat. Cuius sortem extreman esse contigerit, ille homicidii compositionem persolvere cogatur, caeteris quorum sortes prius levatae sunt absolutis. Als een man bij een oproer en een volksoploop omgebracht wordt en de dader wegens het grote aantal mensen dat daar was niet gevonden kan worden, is het hem die een boete voor deze man vragen wil toegestaan wegens de doodslag tot zeven mannen ter verantwoording te roepen en elk van hen aan te klagen voor de misdaad, en elk van hen moet zich door een eed met twaalfvoudige hand van de hem verweten misdaad verschonen. Dan moeten zij naar de basiliek gevoerd worden en moeten loten op het altaar gelegd worden, of als dit niet bij een kerk gebeuren kan, op de relikwieën der heiligen. Deze loten moeten de volgende zijn: twee staafjes van een afgebroken twijg, die men tenen [wilgentenen] noemt, waarvan er een met het teken van het kruis gemerkt wordt, terwijl de andere ongemerkt blijft en ze worden met reine wol omwikkeld op het altaar of de relikwieën gelegd; en de priester als hij er is, of als de priester er niet is een onschuldige knaap, moet een van deze loten van het altaar wegnemen; en intussen wordt God aangeroepen, of hij een teken wil tonen ten bewijze dat die zeven, die wegens de doodslag zwoeren, waarachtig gezworen hebben. Als hij die, die met het kruis getekend is wegneemt, zijn degenen die zwoeren onschuldig; als hij echter de andere wegneemt, dan maakt elk van die zeven zijn lot, dat is een teen, van een twijg en tekent het met zijn teken, dat hij en degenen die eromheen staan herkennen kunnen; en ze moeten met reine wol omwikkeld worden en op het altaar of de relikwieën gelegd worden; en de priester als hij er is, of als hij er niet is zoals boven een onschuldige knaap, neemt de loten een voor een van het altaar weg en vraagt naar degene die zijn lot herkent. Wiens lot het treft het laatste te zijn, die moet de boete voor de doodslag betalen, waarbij degenen wier loten eerder zijn opgepakt zijn vrijgesproken.  
2 Si autem in prima duarum sortium missione, illam quae crucis signo notata est, sustulerit, innocentes erunt, sicut praediximus, septem qui iuraverunt, et ille, si velit, alios de eodem homicidio interpellet, et quicunque interpellatus fuerit sua duodecima manu perfectorio sacramento se debet excusare, et in hoc interpellatori sufficiat, nec ulterius ad sortem quemlibet compellere potest. Als echter bij de eerste legging der twee loten het lot getekend met het kruis wordt weggenomen, zijn de zeven die gezworen hebben onschuldig, zoals boven gezegd, en beschuldigt hij, als hij dat wil, anderen wegens dezelfde doodslag; en wie ook beschuldigd wordt, moet zich door een met twaalfvoudige hand te volbrengen eed verontschuldigen; en daarmee moet de aanklager volstaan, en hij kan verder niemand tot het lot dwingen.  
  Haec lex, inter Laubachi et Flehum custoditur.
Caeterum inter Flehum et Sincfalam fluvium pro huiusmodi causa talis est consuetudo.
Deze wet wordt tussen Lauwers en Vlie in acht genomen.
Overigens tussen Vlie en de rivier het Zwin is het volgende de gewoonte voor dergelijke gevallen.
 
3 Is qui compositionem homicidii quaerit, in reliquiis sanctorum iuret, se non alium de hac re interpellaturum, nisi eos qui ei ipsius homicidii suspecti sint; et trunc unum, vel duos, vel etiam tres, aut quatuor, vel quotlibet fuerint, qui eum qui occisus est vulneraverunt, de homicidio interpellet. Sed quamvis viginti aut etiam triginta fuerint, non tamen amplius quam septem interpellandi sunt, et unusquisque eorum qui interpellatus est sua duodecima manu iuret, et se post sacramentum iudicio Dei examinandum ferventi aqua innocentem ostendat. Qui primus iuravit, primus ad iudicium exeat, et sic per ordinem. Qui in iudicio probatus inventus fuerit, compositionem homicidii persolvat, et ad partem regis bis weregildum suum; caeteri coniuratores sicut superius de periuris ditum est. Hij die boete voor de doodslag vraagt, zweert op de relikwieën der heiligen, dat hij geen andere van deze zaak zal beschuldigen, behalve degenen die hij van deze doodslag verdenkt; en dan beschuldigt hij een of twee of zelfs drie of vier of hoeveel het er ook zijn, die degene die gedood is verwond hebben, van de doodslag. Maar zelfs als het er twintig of zelfs dertig waren, kunnen niet meer dan zeven aangeklaagd worden, en elk van degenen die beschuldigd worden zweert met twaalfvoudige hand en toont zich na de heilige eed door een godsoordeel met kokend water onschuldig. Wie als eerste zweert, ondergaat als eerste het godsoordeel, en zo op volgorde. Wie in het godsoordeel schuldig bevonden wordt, betaalt de boete voor de doodslag en aan de koning tweemaal zijn weergeld; de overige medezweerders zoals boven over meineed gezegd is.  
  De eadem re inter Laubachi et Wiseram fluvium talis consuetudo est. In dezelfde zaak bestaat tussen Lauwers en de Weser rivier de volgende gewoonte.  
4 Ille qui compositionem homocidii quaerit, unum hominem interpellet, homicidam eum proximi sui vocans, et eum leudem occisi debere persolvere. Et ille si responderit et dixerit: se velle cum coniuratoribus suis sacramento se purgare, dicat ille qui homicidam eum interpellavit, se in placito publico eum interpellare velle, et ita faciat: interpellet eum in placito coram iudicibus, et ille qui interpellatus est, si negare non poterit, alium quod sibi obiectum est homicidii reum ostendat. Quod ita facere debet. Hij die de boete voor doodslag vraagt, beschuldigt een man, die hij de moordenaar van zijn verwant noemt, en die moet hem de manwaarde van de gedode betalen. En als hij antwoordt en zegt dat hij zich met zijn eedhelpers door eed wil verschonen, zegt hij die hem als moordenaar beschuldigt dat hij hem in een openbare rechtszitting wil aanklagen, en doet aldus: hij klaagt hem aan in een zitting voor de rechters, en de beklaagde, als hij niet ontkennen kan, toont hen een andere als schuldige van de doodslag. Dit moet hij doen:  
5 Producat hominem quem voluerit, et iuret: "Quod ille homicidii, de quo ego interpellatus sum, reus est," tenens eum per oram sagi sui. llle autem, si hoc sacramentum negare velit, iuret et contra ipsum cum armis suis in campum procedat. Et uter in ipso certamine convictus fuerit et sibi concrediderit, solvat leudem occisi. Hij voert een man op die hij wil en zweert: "dat deze man schuldig is aan de doodslag waarvan ik beschuldigd word", waarbij hij hem bij de rand van zijn mantel vasthoudt. Hij echter, als hij deze eed ontkennen wil, zweert en treedt met zijn wapens in het strijdperk tegen hem aan; en wie in dit gevecht verslagen wordt en zich overlevert, betaalt de manwaarde van de gedode.  
6 Si autem occisus fuerit, haeres eius proximus homicidii compositionem exsolvat. Als hij echter gedood wordt, betaalt zijn naaste erfgenaam de boete voor de doodslag.  
7 In hac tamen contentione licet uniquique pro se campionem mercede conducere, si eum invenire potuerit. Si campio qui mercede conductus est occisus fuerit, qui eum conduxit LX solidos, id est libras III ad partem regis componat, insuper et leudem occisi hominis exsolvat. Maar het is in deze strijd elk toegestaan om voor zich een tweekamper voor geld in te huren, als hij er een vinden kan. Als de tweekamper, die voor geld is ingehuurd, gedood wordt, betaalt hij, die hem heeft ingehuurd, 60 solidi, dat is 3 pond, aan de koning en betaalt bovendien de manwaarde van de gedode man. 60 sch = 3 pond = 720 zp
  Et hoc eadum regione taliter observatur. En dit wordt in dezelfde omgeving [tussen Lauwers en Weser] als volgt in acht genomen.  
Tit. XV    Inhoudsopgave De Compositionibus wergildi Van weergeldboetes  
1 Compositio hominis nobilis, librae Xl per veteres denarios. De boete voor een edele bedraagt 11 pond in oude penningen. 11 pond in oude penningen = 2.640 zp
2 Compositio liberi, librae V et dimidia per veteres denarios. De boete voor een vrije man 5 en een half pond in oude penningen. 5 1/2 pond in oude penningen = 1.320 zp
3 Compositio liti, libra II et enciae IX, ex qua duae partes ad dominum pertinent, tertia ad propinquos eius. De boete voor een horige 2 pond en 9 ons, waarvan twee delen aan de heer toekomen en het derde aan zijn verwanten. 2 pond + 9 ons = 660 zp
4 Compositio servi, libra I et unciae IIII et dimidia. De boete voor een slaaf 1 pond en 4 ons en een half. 1 pond + 4 1/2 ons = 330 zp
  Inter Laubaci et Sincfalum. Tussen Lauwers en Zwin.  
Tit. XVI   Inhoudsopgave De Fredo Van vredegeld  
1 De homicidio ad partem dominicam pro freda XXX solidi componuntur, qui solidus tribus denariis constat. Voor een moord wordt aan de koning 30 solidi vredegeld geboet, welke solidus uit 3 denarii bestaat. 30 GS = 90 tr = 90 sch = 1.080 zp
Tit. XVII  Inhoudsopgave Hic Bannus est Dit is de ban  
1 Si quis in exercitu litem concitaverit, novies damnum quod effecit componere cogatur, et ad partem dominicam novies fredam persolvat. Als iemand op een militaire oefening aanzet tot twist, moet hij negenvoudig de schade die hij aanrichtte betalen, en betaalt hij aan de koning negenmaal het vredegeld. Met 'exercitio' kan een militaire training worden bedoeld, maar ook de eigenlijke oorlogsvoering.
2 Qui in curte ducis, in ecclesia, aut in atrio ecclesiae hominem occiderit, novies weregildum eius componat, et novies fredam ad partem dominicam. Wie in de hof van de hertog, in de kerk of in de hal van de kerk iemand vermoordt, boet negenmaal zijn weergeld, en negenmaal het vredegeld aan de koning.  
3 Si quis legatum regis vel ducis occiderit, similiter novies illum componat, et fredam similiter novies ad partem dominicam. Als iemand een gezant van de koning of van de hertog doodt, boet hij eveneens negenmaal, en eveneens negenmaal het vredegeld aan de koning.  
4 Qui manu collecta hostiliter villam vel domum alterius circumdederit, ille qui caeteros collegit et adduxit weregildum ad partem regis componat, et qui eum secuti sunt, unusquisque solidos XII, et ei cui damnum, si etiam damnum illatum est, in duplo emendetur. Van wie in groepsverband vijandig de hof of het huis van een ander omsingelt, betaalt hij die de overigen verzamelde en opstookte zijn weergeld aan de koning, en zij die hem volgden, elk 12 solidi; en degene aan wie de schade is toegebracht, als er schade is, wordt dubbel schadeloos gesteld. 12 GS = 36 sch = 432 zp
  Ultra Laubachi vero in simplo. Aan de overzijde van de Lauwers echter enkel.  
5 Qui mancipium in paganas gentes vendiderit, weregildum suum ad partem regis solvere cogatur. Wie een slaaf aan heidense volkeren verkoopt, moet zijn weergeld aan de koning betalen.  
Tit. XVIII  Inhoudsopgave De die Dominico Van de dag des Heren  
1 Qui opus servile die dominico fecerit, ultra Laubachi solidos XII, in caeteris locis Fresiae IIII solidos culpabilis iudicetur. Wie op de dag des Heren knechtenwerk doet, wordt aan de overzijde van de Lauwers voor 12 solidi, en in de overige Friese plaatsen 4 solidi schuldig geoordeeld. 12 sch = 144 zp
4 GS = 12 sch = 144 zp

Waarschijnlijk wordt bij het strafgeld aan de overzijde van de Lauwers met 'solidi' geen gouden solidi bedoeld, maar schellingen, want anders zou de boete daar drie maal hoger zijn dan elders. Zie ook IIII: 7.
2 Si servus hoc fecerit, vapuletur, aut dominus eius IIII solidos pro illo componat. Als een slaaf dit doet, krijgt hij stokslagen, of zijn heer betaalt 4 solidi voor hem. 4 GS = 12 sch = 144 zp
Tit. XIX    Inhoudsopgave De Parricidiis Van verwantenmoord  
1 Si quis patrem suum occiderit, perdat hereditatem, quae ad eum pertinere debebat. Als iemand zijn vader doodt, verliest hij de erfenis, die hem zou toekomen.  
2 Si quis fratrem suum occiderit, solvat eum proximo heredi, sive filium aut filiam habuerit, aut si neuter horum fuerit, solvat patri suo vel matri suae vel fratri vel etiam sorori suae; quod si nec una de his personis fuerit, solvat eum ad partem regis. Als iemand zijn broer doodt, betaalt hij voor hem aan zijn naaste erfgenamen, als hij zoon of dochter had, of als die er niet zijn, betaalt hij zijn vader of zijn moeder of zijn broer of ook zijn zuster; als geen van deze personen er is, betaalt hij voor hem aan de koning.  
Tit. XX     Inhoudsopgave De mordrito Van moord  
1 Qui obsidem occiderit, novies eum componat. Wie een gegijzelde doodt, boet negenmaal voor hem.  
2 Si quis hominem occiderit et absconderit, quod mordritum vocant, novem weregildos componat, aut si negaverit, cum XXXV iuret. Als iemand een man doodt en verbergt, wat men moord noemt, betaalt hij negen weergelden; of als hij ontkent, zweert hij met 35.  
3 Si servus dominum suum interfecerit, tormentis interficiatur; similiter et litus. Als een slaaf zijn meester doodt, sterft hij de marteldood. Evenzo voor een horige.  
Tit. XXI    Inhoudsopgave De Plagio Van mensenroof  
1 Si quis hominem, vel nobilis nobilem aut liberum, vel liber liberum, vel liber nobilem extra patriam vendiderit, componat eum ac si ab ipso fuisset interfectus, aut eum ab exilio revocare studeat; si vero, qui venditus fuit, reversus fuerit, et eum qui se vendiderat, de facinore convenerit, componat ei bis iuxta quod fuerat adpretiatus, et solidos XII ad partem regis componat. Als iemand een man, hetzij een edele een edele of vrije, hetzij een vrije een vrije, hetzij een vrije een edele, in het buitenland verkoopt, boet hij voor hem, alsof hij hem vermoord heeft, of hij doet zijn best hem uit den vreemde terug te krijgen. Als echter hij die verkocht werd terugkomt, en hem die hem verkocht wegens de misdaad aanspreekt [aanklaagt], betaalt hij [de verkoper] aan hem [de verkochte] tweemaal wat hij [de verkochte] waard is, en boet 12 solidi aan de koning. 12 GS = 36 sch = 432 zp
  Ultra Laubachi vero weregildum suum. Aan de overzijde van de Lauwers echter zijn weergeld.  
Tit. XXII   Inhoudsopgave De Dolg Van wonden  
1 Si quis alium per iram in capite percusserit, ut eum surdum efficiat, XXIIII solidos componat. Als iemand een ander uit woede op het hoofd slaat, en hem daarmee doof maakt, boet hij 24 solidi. 24 GS = 72 sch = 864 zp
2 Si mutus efficiatur, sed tamen audire possit, XVIII solidos componat. Als hij stom gemaakt wordt, maar noch wel horen kan, boet hij [de dader] 18 solidi. 18 GS = 54 sch = 648 zp
3 Si quis alium ita percusserit, quod durslegi vocant, dimidium solidum componat. Als iemand een ander zo slaat, wat men durslegi [builenslag] noemt, boet hij een halve solidus. 1/2 GS = 1 1/2 sch = 18 zp
4 Si autem sanguinem fuderit, componat solidum I. Als hij echter bloed vergiet, boet hij 1 solidus. 1 GS = 3 sch = 36 zp
5 Si eum percusserit ut testa appareat, cum duobus solidis componat. Als hij hem zo slaat, dat zijn schedel verschijnt, boet hij met 2 solidi. 2 GS = 6 sch= 72 zp
6 Si os perforatum fuerit, duodecim solidos componat. Als het bot doorbroken wordt, boet hij 12 solidi. 12 GS = 36 sch = 432 zp
7 Si membranam, qua cerebrum continetur, gladius tetigerit, XVIII solidos componat. Als het zwaard het vlies, dat de hersenen omsluit, aanraakt, boet hij 18 solidi. 18 GS = 54 sch = 648 zp
8 Si ipsa membrana rupta fuerit, ita ut cerebrum exire possit, XXIIII solidos componat. Als dit vlies gescheurd wordt, zo dat de hersenen naar buiten kunnen komen, boet hij 24 solidi. 24 GS = 72 sch = 864 zp
9 Si quis alteri aurem absciderit, XII solidos componat. Als iemand een ander een oor afhouwt, boet hij 12 solidi. 12 GS = 36 sch = 432 zp
10 Si nasum absciderit, XXIIII solidos componat. Als hij de neus afhouwt, boet hij 24 solidi. 24 GS = 72 sch = 864 zp
11 Si summam rugam frontis quis ictu transversam inciderit, duobus solidis componat. Als iemand de bovenste voorhoofdsrimpel met een houw dwars doorklieft, boet hij 2 solidi. 2 GS = 6 sch = 72 zp
12 Si subteriorem inciderit, IIII solidis componat. Als hij de onderste doorklieft, boet hij 4 solidi. 4 GS = 12 sch = 144 zp
13 Si tertiam, quae iuxta oculos est, duobus solidis componat. Als het de derde is, die het dichtst bij de ogen ligt, boet hij 2 solidi. 2 GS = 6 sch = 72 zp
14 Si supercilium inciderit, duobus solidis componat. Als hij de wenkbrauw doorhouwt, boet hij 2 solidi. 2 GS = 6 sch = 72 zp
15 Si palpebram, aut superiorem aut subteriorem, vulneraverit, duobus solidis componat. Als hij het ooglid, het bovenste of het onderste, verwondt, boet hij 2 solidi. 2 GS = 6 sch = 72 zp
16 Si nasum transpunxerit, XV solidis componat. Als hij de neus doorsteekt, boet hij 15 solidi. 15 GS = 45 sch = 540 zp
17 Si granonem ictu percussam praeciderit, duobus solidis componat. Als hij de snor met een houw slaat en afsnijdt, boet hij 2 solidi. 2 GS = 6 sch = 72 zp
18 Si maxillam inciderit, VI solidis componat. Als hij de onderkaak doorslaat, boet hij 6 solidi. 6 GS = 18 sch = 216 zp
19 Si unum dentem de anterioribus excusserit, duobus solidis componat. Als hij een voortand uitslaat, boet hij 2 solidi. 2 GS = 6 sch = 72 zp
20 Si unum ex angularibus dentibus excusserit, tribus solidos componat. Als hij een hoektand uitslaat, boet hij 3 solidi. 3 GS = 9 sch = 108 zp
21 Si de molaribus unum excusserit, IIII solidis componat. Als hij een kies uitslaat, boet hij 4 solidi. 4 GS = 12 sch = 144 zp
22 Si iugulum incisum fuerit, IIII solidis componat. Als het sleutelbeen doorgeslagen wordt, boet hij 4 solidi. 4 GS = 12 sch = 144 zp
23 Si costam transversam inciderit, XII solidis componat. Als hij een rib dwars doorslaat, boet hij 12 solidi. 12 GS = 36 sch = 432 zp
24 Si brachium ictu supra cubitum confractum fuerit, XII solidis componat. Als de arm door een slag boven de elleboog gebroken wordt, boet hij 12 solidi. 12 GS = 36 sch = 432 zp
25 Si infra cubitum unum ossium confractum fuerit, VI solidis componat. Als onder de elleboog een van de botten gebroken wordt, boet hij 6 solidi. 6 GS = 18 sch = 216 zp
26 Si utraque ossa fracta fuerint, XII solidis componat. Als beide botten gebroken worden, boet hij 12 solidi. 12 GS = 36 sch = 432 zp
27 Si manus in ipsa iunctura qua brachio adhaeret abscissa fuerit, XLV solidis componat. Als de hand in het gewricht, waarmee hij aan de arm vastzit, afgeslagen wordt, boet hij 45 solidi. 45 GS = 135 sch = 1.620 zp
28 Si pollicem absciderit, XIII solidis et uno tremisse componat. Als hij de duim afslaat, boet hij 13 solidi en een tremisse. 13 GS en 1 tr = 40 sch = 480 zp
29 Si indicem absciderit, VII solidis componat. Als hij de wijsvinger afslaat, boet hij 7 solidi. 7 GS = 21 sch = 252 zp
30 Si medium absciderit, uno tremisse minus VII solidis componat. Als hij de middelvinger afslaat, boet hij 7 solidi minus een tremisse. 7 GS minus 1 tr = 20 sch = 240 zp
31 Si annularem absciderit, VIII solidis componat. Als hij de ringvinger afslaat, boet hij 8 solidi. 8 GS = 24 sch = 288 zp
32 Si minimum absciderit, VI solidis componat. Als hij de kleinste vinger afslaat, boet hij 6 solidi. 6 GS = 18 sch = 216 zp
33 Si totos V digitos absciderit, XLI solidis componat. Als hij alle 5 vingers afslaat, boet hij 41 solidi. 41 GS = 123 sch = 1.476 zp
34 Palma manus abscissa, IIII solidis componatur. De afgeslagen handpalm wordt met 4 solidi geboet. 4 GS = 12 sch = 144 zp
35 Si quislibet digitus ex quatuor longioribus in superioris articuli iunctura ita percussus fuerit, ut humor ex vulnere decurrat, quod lidu wagi dicunt, uno solido componatur. Als een vinger van de vier langere op de bovenste knokkel zo geslagen wordt dat vocht uit de wond loopt, wat men lidu wagi [lidwater] noemt, wordt met 1 solidus geboet. 1 GS = 3 sch = 36 zp
36 Si in subteriori articulo hoc contigerit, duobus solidis componatur. Als de knokkel daaronder wordt getroffen, wordt met 2 solidi geboet. 2 GS = 6 sch = 72 zp
37 Si in tertio articulo fuerit, tribus solidis componatur. Als het de derde knokkel is, wordt met 3 solidi geboet. 3 GS = 9 sch = 108 zp
38 Si in iunctura manus et brachii hoc evenerit, quatuor solidis componatur. Als dit bij het gewricht van hand en arm gebeurt, wordt met 4 solidi geboet. 4 GS = 12 sch = 144 zp
39 Si in cubito idem evenerit, IIII solidis componatur. Als hetzelfde bij de elleboog gebeurt, wordt met 4 solidi geboet. 4 GS = 12 sch = 144 zp
40 Si in summitate, qua brachium scapulae iungitur, evenerit, IIII solidis componatur. Als dit bij het hoogste [gewricht] gebeurt, waar de arm met de schouder verbonden is, wordt met 4 solidi geboet. 4 GS = 12 sch = 144 zp
41 Si in pollicis superioris articuli iunctura fuerit, duobus solidis componatur. Als het bij de bovenste knokkel van de duim is, wordt met 2 solidi geboet. 2 GS = 6 sch = 72 zp
42 Si in inferiori, tribus solidis componatur. Als het de onderste is, wordt met 2 solidi geboet. 2 GS = 6 sch = 72 zp
43 Si ad iuncturam brachii et pollicis fuerit, IIII solidi componatur. Als het bij het gewricht van arm en duim is, wordt met 4 solidi geboet. 4 GS = 12 sch = 144 zp
44 Si in cubito IIII, si in iunctura scapulae similiter IIII solidis componatur. Als het bij de elleboog is, wordt met 4 solidi geboet, en aan het schoudergewricht, eveneens met 4. 4 GS = 12 sch = 144 zp
45 Si quis oculum alterius ita percusserit, ut eo ulteriu videre non possit, XX solidos et duos tremisses componat. Als iemand het oog van een ander zo slaat, dat hij verder niet meer kan zien, boet hij met 20 solidi en 2 tremisses. 20 GS + 2 tr = 62 sch = 744 zp
46 Si totum oculum eruerit, medietatem weregildi sui componat. Als hij het hele oog uitslaat, boet hij de helft van diens weergeld.  
47 Si quis alium pectus foraverit, XII solidos componat. Als iemand een ander de borst doorboort, boet hij 12 solidi. 12 GS = 36 sch = 432 zp
48 Si praecordia, id est herthamon, gladio tetigerit, XVIII solidos componat. Als zijn zwaard de hartzak, dat is herthamon, beroert, boet hij 18 solidi. 18 GS = 54 sch = 648 zp

De term 'praecordium' kan duiden op (organen in) de borst of de buik. In dit geval wordt specifiek het hartzakje of pericard bedoeld. Middenrif, darmen en maag worden hieronder apart genoemd.
49 Si praecordia perforaverit, XXIIII solidos componat. Als hij de hartzak doorboort, boet hij 24 solidi. 24 GS = 72 sch = 864 zp
50 Si membranam qua iecor et splen pendent, quod mithridri dicunt, vulneraverit, XVIII solidos componat. Als hij het vlies, waaraan lever en milt hangen, dat men mithridri [middenrif] noemt, verwondt, boet hij 18 solidi. 18 GS = 54 sch = 648 zp
51 Si illud perforaverit, XXIIII solidos componat. Als hij dit doorboort, boet hij 24 solidi. 24 GS = 72 sch = 864 zp
52 Si in ventrem vulneraverit, XII solidos componat. Als hij de buik verwondt, boet hij 12 solidi. 12 GS = 36 sch = 432 zp
53 Si botellum vulneraverit XVIII, si perforaverit XXIIII solidos componat. Als hij de darm verwondt, boet hij 18 solidi, als hij deze doorboort, 24. 18 GS = 54 sch = 648 zp
24 GS = 72 sch = 864 zp
54 Si contra stomachum vulneraverit, XII solidos componat. Als hij tot de maag verwondt, boet hij 12 solidi. 12 GS = 36 sch = 432 zp
55 Si stomachum tetigerit gladio, ut vulneretur, XVIII; si perforatus fuerit, XXIIII solidos componat. Als zijn zwaard de maag beroert, en verwondt, boet hij 18 solidi; als hij doorboord wordt, 24. 18 GS = 54 sch = 648 zp
24 GS = 72 sch = 864 zp
56 Si botellus de vulnere processerit, et iterum interius remittitur, IIII solidis supra compositionem vulneris componatur; si de adipe aliquid processerit ut praecidatur IIII solidis componatur. Als de darmen uit de wond naar buiten komen en weer naar binnen gedrukt worden, wordt met 4 solidi boven op de boete voor de wond geboet; als van het vet iets naar buiten komt, en afgesneden wordt, boet hij 4 solidi. 4 GS = 12 sch = 144 zp
4 GS = 12 sch = 144 zp
57 Si veretrum quis alium absciderit, weregildum suum componat. Als iemand een ander zijn penis afslaat, boet hij diens weergeld.  
58 Si unum testiculum excesserit, dimidium weregildum, si ambo, totum componat. Als hij een testikel uitslaat, boet hij het halve weergeld, voor beide testikels het volledige weergeld.  
59 Si testiculus exierit per vulnus, et iterum remittitur in locum suum, VI solidis supra compositionem vulneris componatur. Als een testikel door de wond naar buiten komt en weer op zijn plaats gedrukt wordt, boet hij 6 solidi boven op de boete voor de wond. 6 GS = 18 sch = 216 zp
60 Si coxam supra genu vulneraverit, et os transversum fregerit vel praeciderit, XII solidos componat. Als hij de heup boven de knie verwondt en het bot dwars doorbreekt of afhouwt, boet hij 12 solidi. 12 GS = 36 sch = 432 zp
61 Si tibia subtus genuculo media incisa fuerit, VI solidis, si tota, XII solidis componatur. Als het scheenbeen onder de knie half doorgeslagen wordt, wordt geboet met 6 solidi, als het geheel wordt doorgeslagen met 12. 6 GS = 18 sch = 216 zp
12 GS = 36 sch = 432 zp
62 Si pes totus abscissus fuerit, XLV solidis componatur. Als de voet helemaal afgehouwen wordt, wordt geboet met 45 solidi. 45 GS = 135 sch = 1.620 zp
63 Si pollicem pedis absciderit, VIII solidos componat si proximum digitum VII, si tertium VI, si quartum V, si quintum IIII solidos componat; reliqua pars pedis, quae inter tibiam et digitos est, XV solidis componatur. Als hij de grote teen afslaat, boet hij 8 solidi. Als het de volgende teen is, boet hij 7 solidi, bij de derde, 6, bij de vierde, 5, bij de vijfde, 4. Het overige deel van de voet, dat tussen scheenbeen en tenen is, wordt met 15 solidi geboet. 8 GS = 24 sch = 288 zp
7 GS = 21 sch = 252 zp
6 GS = 18 sch = 216 zp
5 GS = 15 sch = 180 zp
4 GS = 12 sch = 144 zp
15 GS = 45 sch = 540 zp
64 Si humor per articulos digitorum decurrerit, sicut superius de manu scriptum est, ita et in pede componatur. Als vocht uit de knokkels der tenen loopt, wordt voor de voet net zo geboet, als boven is beschreven voor de hand.  
65 Si quis alium iratus per capillos comprehenderit, duobus solidis componat, et pro freda IIII solidis ad partem regis. Als iemand een ander vertoornd bij de haren grijpt, boet hij met 2 solidi, en als vredegeld met 4 solidi aan de koning. 2 GS = 6 sch = 72 zp
4 GS = 12 sch = 144 zp
66 Vulnus quod longitudinem habeat quantum inter pollicem et complicati indicis articulum spannum impleat, IIII solidis componatur; quod integrae spannae longitudinem habuerit, hoc est quantum index et pollex extendi possunt, VI solidis componatur. Een wond die een lengte heeft, zo groot als [de afstand] tussen duim en knokkel van de gekromde wijsvinger maar niet de spanne, wordt met 4 solidi geboet; een die de lengte van een hele spanne heeft, dat is zoveel als wijsvinger en duim gespreid kunnen worden, wordt met 6 solidi geboet. 4 GS = 12 sch = 144 zp
6 GS = 18 sch = 216 zp
67 Quod inter pollicem et medii digiti spannum longum fuerit, VIII solidis componatur. Die een spanne tussen duim en middelvinger lang is, wordt met 8 solidi geboet. 8 GS = 24 sch = 288 zp
68 Quod a cubito usque ad iuncturam manus longitudne fuerit, duodecim solidis. Die van de lengte tussen elleboog en hand­gewricht is, met 12 solidi. 12 GS = 36 sch = 432 zp
69 Quod a cubito usque ad summitatem pollicis longum fuerit, XVIII solidis componatur. Die van de elleboog tot het topje van de duim lang is, wordt met 18 solidi geboet. 18 GS = 54 sch = 648 zp
70 Quod pleni cubiti, id est ad summos digitos manus extensae, longitudine fuerit, XXIIII solidis componatur; quod supra est, non componitur. Die zo lang is als de gehele elleboog, dat is tot aan de vingertoppen van de uitgestrekte hand, wordt met 24 solidi geboet; voor wat daarboven komt, wordt niet geboet. 24 GS = 72 sch = 864 zp
71 Si de vulnere os exierit tantae magnitudinis, ut iactum in scutum trans publicam viam sonitus eius audiri possit, IIII solidis componatur. Als uit de wond een bot tevoorschijn komt dat zo groot is, dat wanneer het over de openbare weg op een schild geworpen wordt men het geluid ervan horen kan, wordt met 4 solidi geboet. 4 GS = 12 sch = 144 zp

Lex Alamannorum en Lex Ribuaria bevatten een soortgelijke bepaling, maar dan met de toevoeging dat de weg een bepaalde breedte (24 of 12 voet) moet hebben (Eckhardt & Eckhard, 1982, p. 77 - 78).
Zie ook XXII: 74 en Add. III: 24.
72 Si duo ossa exierint, duo solidi adiiciantur, id est VI. Als twee botten tevoorschijn komen, moeten 2 solidi toegevoegd worden, dus 6. 6 GS = 18 sch = 216 zp
73 Si tria exierint, unus solidus adiicitur. Als er drie tevoorschijn komen, wordt 1 solidus toegevoegd. 1 GS = 3 sch = 36 zp
74 Si minora fuerint, quam ut in scuto iacta trans publicam viam audiri possint, dimidio minore compositione solvatur. Als ze kleiner zijn, zodat ze over de openbare weg op een schild geworpen niet hoorbaar zijn, wordt de boete met de helft verminderd. Zie XXII: 71.
75 Vulnera tria, vel quatuor, vel eo amplius uno ictu facta mensurantur, et iuxta quod eorum fuerit longitudo, compositio persolvatur; si vero tria, vel quatuor, vel quotlibet vulnera totidem ictibus fuerint facta, quod ex his maximum fuerit, iuxta sui longitudinem componatur, caetera vero remaneant. Drie wonden of vier of ook meer die met een enkele steek zijn toegebracht worden gemeten, en overeenkomstig die welke het langst is wordt boete betaald. Als echter drie of vier of hoeveel wonden dan ook door evenzoveel steken zijn toegebracht, wordt die welke het grootste is overeenkomstig zijn lengte geboet; de overige echter blijven achterwege.  
76 Si manus percussa manca pependerit, dimidio componatur, quo debuit si fuisset abscissa; pes similiter; digitus similiter, qualiscunque fuerit; digitus pedis similiter. Als de geslagen hand er verlamd bij hangt, wordt ze met de helft geboet, van de boete indien ze afgeslagen zou zijn; de voet evenzo; de vinger evenzo, in welke hoedanigheid dan ook; de teen evenzo.  
77 Si brachium iuxta scapulam abscissum fuerit, L tribus solidis et tremisse componatur. Als de arm bij de schouder wordt afgehou­wen, wordt geboet met 53 solidi en een tremisse. 53 GS + 1 tr = 160 sch = 1.920 zp
78 Si brachium mancum pependerit, medietate, si abscissum fuisset componatur. Als de arm er verlamd bij hangt, wordt geboet met de helft van de boete indien ze afgeslagen zou zijn.  
79 Si quid de brachio atque manu, ita de coxa ac pede iudicatum est. Zoals bij arm en hand, zo is bij heup en voet geoordeeld.  
80 Si per vulnus pulmo exeat, quatuor solidi supra quanititatem vulneris componantur. Als de long door een wond naar buiten komt, moeten 4 solidi boven op de grootte van de wond geboet worden. 4 GS = 12 sch = 144 zp
81 Si spiritus per ipsum vulnus exierit, VIII solidis componatur. Als de adem door deze wond naar buiten komt, wordt met 8 solidi geboet. 8 GS = 24 sch = 288 zp
82 Qui libero homini manus iniecerit, et eum innocentem ligaverit, XV solidos componat, et duodecim solidos pro freda ad partem regis componat. Wie een vrije man staande houdt en hem onschuldig vastbindt, boet met 15 solidi, en 12 solidi boet hij als vredegeld aan de koning. 15 GS = 45 sch = 540 zp
12 GS = 36 sch = 432 zp
83 Si quis alium iuxta aquam stantem impinxerit, et in aquam, ita ut submergatur, proiecerit, IIII solidos componat, et pro freda solidos II. Als iemand een ander die aan het water staat duwt en in het water werpt, zodat hij ondergaat, boet hij met 4 solidi, en als vredegeld 2 solidi. 4 GS = 12 sch = 144 zp
2 GS = 6 sch = 72 zp
84 Si quis brachium vel coxam alterius transpunxerit, VI solidos componat. Als iemand de arm of de heup van een ander doorsteekt, boet hij 6 solidi. 6 GS = 18 sch = 216 zp
85 Qui maxillas utrasque cum lingua sagitta vel quolibet telo transfixerit, XV solidos componat. Wie beide kaken en de tong doorboort met een pijl of een ander projectiel, boet 15 solidi. 15 GS = 45 sch = 540 zp
86 Qui utramque coxam cum folliculo testium telo traiecerit, similiter XV solidos componat. Wie beide heupen en het scrotum met een projectiel doorboort, boet eveneens 15 solidi. 15 GS = 45 sch = 540 zp
87 Si quis hominem casu quolibet in aquam prolapsum liberaverit, IIII solidorum remunerationem accipiat. Als iemand een ander die door een of ander toeval in het water gevallen is redt, ontvangt hij een beloning van 4 solidi. 4 GS = 12 sch = 144 zp
89 Si quis liberam foeminam, et non suam, per mamillam strinxerit, duobus solidis componat IIII, et duos solidos pro freda. Als iemand bij een vrije vrouw, en niet de zijne, de borsten beroert, boet hij met tweemaal 4 solidi en 2 solidi als vredegeld. 8 GS = 24 sch = 288 zp
2 GS = 6 sch = 72 zp

Eckhardt & Eckhardt (1982, p. 78) menen dat hier 'IIII solidis componat' had moeten staan, dus eenmaal 4 solidi, maar ze geven niet aan waarom.

Nummer 88 ontbreekt.
90 Si per verenda eius comprehenderit, IIII solidis componat et duos solidos pro freda. Als hij haar schaamdelen pakt, boet hij met 4 solidi en 2 solidi als vredegeld. 4 GS = 12 sch = 144 zp
2 GS = 6 sch = 72 zp
  Epilogus Epiloog  
  Haec omnia ad liberum hominem pertinent.
Nobilis vero hominis compositio, sive in vulneribus et percussionibus, et in omnibus quae superius scripta sunt, tertia parte maior efficitur.
Liti vero compositio, sive in vulneribus, sive in percussionibus, sive in mancationibus et in omnibus superius descriptis, medietate minor est, quam liberi hominis.
Dit alles heeft betrekking op de vrije man.
De boetes voor [verwondingen toegebracht aan] een edele man echter, hetzij voor wonden en slagen en voor alles wat hierboven geschreven is, worden vastgesteld met een derde deel [met 50%] meer.
De boetes voor [verwondingen toegebracht aan] een horige, hetzij voor wonden hetzij voor slagen hetzij voor verlammingen en voor alles wat hierboven geschreven is, zijn de helft minder dan voor een vrije man.
 
  Additio sapientum

VVlemarus
Toevoegingen der wijzen

Wlemar
 
Tit. I       Inhoudsopgave De Pace Faidosi Van de vrede van zij die in vete liggen  
1 Homo faidosus pacem habeat in ecclesia, in domo sua, ad ecclesiam eundo, de ecclesia redeundo, ad placitum eundo, de placito redeundo. Qui hanc pacem effregerit, et hominem occiderit, novies XXX solidos componat. Een man die in vete ligt, heeft vrede in de kerk, in zijn huis, onderweg naar de kerk, terugkerend uit de kerk, onderweg naar de rechtszitting, terugkerend van de rechtszitting. Wie deze vrede breekt en de man doodt, boet negenmaal 30 solidi. 9 x 30 GS = 9 x 90 sch = 9 x 1.080 zp

Aangenomen wordt, dat deze vernegenvoudiging geen monetaire omrekening betreft, maar verzwaring op Frankisch koninklijk bevel.
2 Si vulneraverit, novies XII solidos componat ad partem regis. Wie hem verwondt, boet negenmaal 12 solidi aan de koning. 9 x 12 GS = 9 x 36 sch = 9 x 432 zp
3 Si quis caballum furaverit aut bovem, aut screonam effregerit, capitali sententia puniatur, vel vitam suam pretio redimat. Als iemand een paard steelt of een rund, of een screona [weefhut] afbreekt, wordt hij met de doodstraf bestraft, of koopt zijn leven vrij met de waarde ervan.  
Tit. II      Inhoudsopgave Compositio Vulnerum Boetes voor wonden  
1 Si quis alteri manum absciderit, XXV solidos et V denarios componat. Als iemand een ander de hand afslaat, boet hij [tweemaal] 25 solidi en 5 denarii. 25 GS + 5 tr = 80 sch = 960 zp
of 53 GS + 1 tr = 160 sch = 1920 zp

Zowel Siems (1980, p. 225) als Eckhardt & Eckhardt (1982, p. 81) nemen aan dat het bedrag van 25 solidi en 5 denarii verdubbeld zou moeten worden om op de som der onderstaande delen van de hand uit te komen.
2 Si indicem ad inium membrum praeciderit, VI solidos componat. Als hij de wijsvinger bij het onderste lid afsnijdt, boet hij 6 solidi. 6 GS = 18 sch = 216 zp
3 Si medium in eadem iunctura praeciderit, IIII solidos et dimidium. Als hij de middelvinger bij hetzelfde lid afsnijdt, met 4 solidi en een halve. 4 1/2 GS = 13 1/2 sch = 162 zp
4 Si annularem, VII solidos; si minimus fuerit, solidos V. Als het de ringvinger is, 7 solidi; als het de pink is, 5 solidi. 7 GS = 21 sch = 252 zp
5 GS = 15 sch = 180 zp
5 Pollex ex toto abscissus sic componitur, sicut IIII digiti si omnes abscindantur, id est solidis XXII et dimidio. De duim die in zijn geheel afgeslagen wordt, wordt geboet als 4 vingers wanneer die allemaal afgeslagen worden, dat is met 22 solidi en een halve. 22 1/2 GS = 67 1/2 sch = 810 zp
6 Abscissio palmae IIII solidis componatur; si manus abscissa terram cadens tetigerit, ipse casus IIII solidis componatur. Het afslaan van de handpalm wordt met 4 solidi geboet; als de afgeslagen hand vallend de aarde beroert, wordt deze val met 4 solidi geboet. 4 GS = 12 sch = 144 zp
4 GS = 12 sch = 144 zp
7 Si digitus quilibet superiori articulo praecisus fuerit, tertia portio compositionis eius exsolvatur. Als een vinger bij de bovenste knokkel afgesneden wordt, wordt een derde deel van deze boetes betaald.  
8 Si in subteriori praecisus fuerit, duae partes compositionis solvantur. Als hij bij de onderste afgesneden wordt, moeten twee [derde] delen van de boete betaald worden.  
9 Si in ima iunctura, id est ex toto abscisus fuerit, tota solutio componatur. Als hij aan het onderste gewricht, dat is in zijn geheel afgeslagen wordt, moet de hele boete betaald worden.  
10 Si non praecisus, sed debilitatus et inutilis pependerit, medietas. Als hij niet afgesneden wordt, maar verlamd en onbruikbaar er bij hangt, de helft.  
Tit. III     Inhoudsopgave Hoc totum in triplo componatur Dit alles wordt drievoudig geboet De zin 'Hoc totum in triplo componatur' is door Herold als Titel tussengevoegd, maar was in de oorspronkelijke Lex waarschijnlijk een glosse, die in de kantlijn stond naast Add. II en de eerste artikelen van Add. III. Dan zouden Add. II en Add. III eigenlijk één Titel vormen. Dit zou ook verklaren waarom er hieronder nog een Titel Add. III volgt (Siems, 1980, p. 138; echter, zie ook Henstra, 1999, p.282).
1 Pes ex toto abscissus componatur ut manus, id est tribus et L solidis et tremisse. De in zijn geheel afgeslagen voet wordt, net als de hand, dat is met 53 solidi en een tremisse geboet. 53 1/3 GS = 160 sch = 1.920 zp
2 Pollex pedis undecim solidis et quarta parte solidi componatur. De grote teen wordt met 11 solidi en een kwart deel van een solidus geboet. 11 1/4 GS = 33 3/4 sch = 405 zp
3 Proximus digitus pollici tribus solidis componatur. De teen naast de grote teen wordt met 3 solidi geboet. 3 GS = 9 sch = 108 zp
4 Secundus duobus solidis et duabus partibus solidi componatur; tertius similiter; quartus similiter. De tweede wordt met 2 solidi en 2 delen van een solidus geboet; de derde ook; de vierde ook. 2 2/3 GS = 8 sch = 96 zp
5 Si tertia pars digiti fuerit abscissa, tertia pars solutionis componatur. Als een derde deel van een teen afgeslagen wordt, wordt het derde deel van de betaling geboet.  
6 Si duae partes, similiter duae partes componantur. Als het twee delen zijn, moet evenzo twee delen geboet worden.  
7 Si totus, tota solutio componatur. Als het de hele teen is, moet de hele boete betaald worden.  
8 Si quis alium ita in caput percusserit, ut surdus et mutus efficiatur, ter L tribus solidis et tremisse componat. Si alterum et non utrumque fuerit, medietas mulctae componatur. Als iemand een ander zo op het hoofd slaat, dat deze doof en stom wordt, boet hij met driemaal 53 solidi en een tremisse. Als hij slechts het ene en niet het andere wordt, wordt de helft van de boete betaald. 160 sch = 1.920 zp
9 Si auris ex toto abscissa fuerit, ter XII solidis componatur. Als het oor helemaal afgeslagen wordt, wordt met driemaal 12 solidi geboet. 36 sch = 432 zp
10 Si nasus abscissus fuerit, ter XX solidos et tremissem componat. Als de neus afgeslagen wordt, boet men driemaal 20 solidi en een tremisse. 61 sch = 732 zp
11 Si nasus una parte perforatus fuerit, ter IIII solidis componatur. Als de neus aan een zijde doorboord wordt, wordt met driemaal 4 solidi geboet. 12 sch = 144 zp
12 Si et cartilago perforata fuerit, ter VIII solidi componantur. Als ook het tussenschot doorboord wordt, moeten driemaal 8 solidi geboet worden. 24 sch = 288 zp
13 Si etiam ex altera parte telum exierit, ita ut tria foramina facta sint, ter XII solidi componantur. Als echter aan de andere kant de pijl naar buiten komt, zodat drie gaten aangebracht zijn, moeten driemaal 12 solidi geboet worden. 36 sch = 432 zp
14 Si maxilla perforata fuerit, ter IIII solidis componatur. Als de kaak doorboord wordt, wordt met driemaal 4 solidi geboet. 12 sch = 144 zp
15 Si supercilium in transversum praecisum fuerit, ter IIII solidis componatur. Als de wenkbrauw dwars doorgesneden wordt, wordt met driemaal 4 solidi geboet. 12 sch = 144 zp
16 Si ex percussione deformitas faciei illata fuerit, quae de XII pedum longitudine possit agnosci, quod wlitiwam dicunt, ter IIII solidis componatur. Als door de slag een verminking van het gezicht wordt aangebracht, die van 12 voet afstand herkend kan worden, die men vuilitivam [gezichtsverminking] noemt, wordt met driemaal 4 solidi geboet. 12 sch = 144 zp
17 Si granones praecisi fuerint, ter IIII solidis componatur. Als de snor afgesneden wordt, wordt met driemaal 4 solidi geboet. 12 sch = 144 zp
18 Si oculus vel os ita percussa fuerint, ut torqueantur, ter IIII solidis componatur. Als het oog of de mond zo geslagen worden, dat ze gekneusd worden, wordt met driemaal 4 solidi geboet. 12 sch = 144 zp
19 Si palpebra praecisa fuerit, ter IIII solidi componantur. Als het ooglid afgesneden wordt, moeten driemaal 4 solidi geboet worden. 12 sch = 144 zp
20 Rugae frontis tres, si in transversum incisae fuerint, ter XII solidi componantur. Als drie rimpels in het voorhoofd dwars doorslagen worden, moeten driemaal 12 solidi geboet worden. 36 sch = 432 zp
21 Si una, ter IIII solidi. Als het er een is, driemaal 4 solidi. 12 sch = 144 zp
22 Si homo ab alio ita in caput percussus fuerit, ut nec frigus nec calorem pro vulneris impatientia sufferre possit, ter IIII solidi componantur. Als een man door een ander zo op het hoofd geslagen wordt, dat hij koude noch warmte door de gevoeligheid van de wond verdragen kan, moet driemaal 4 solidi geboet worden. 12 sch = 144 zp

Het Frühmittellateinisches Rechtswörterbuch vertaalt 'impatientia' met 'Empfindungslosigkeit'. Echter, Eckhardt & Eckhardt (1982, p. 85) vertalen het met 'Empfindlichkeit'. In deze context lijkt dit laatste het meest logische.
23 Si quis alium in caput ita percusserit, ut testa perforetur, ter XII solidis componat. Als iemand een ander zo op het hoofd slaat, dat de schedel breekt, boet hij met driemaal 12 solidi. 36 sch = 432 zp
24 Si ossa de vulnere exierint tantae magnitudinis, ut in scutum iactum, XII pedum spatio distante homine, possit audiri, unum ter IIII solidis componatur, aliud ter duobus, tertium ter uno solido. Als uit de wond stukken bot naar buiten treden van zulke grootte, dat als ze op een schild geworpen worden, een man op een afstand van 12 voet dit horen kan, moeten [voor één stuk bot] driemaal 4 solidi geboet worden, een volgend [stuk] driemaal 2, en een derde [stuk] driemaal 1 solidus. 12 sch = 144 zp
6 sch = 72 zp
3 sch = 36 zp

Zie XXII: 71.
25 Si quis alium percusserit, ut ferrum in osse figatur, ter tribus solidis componat. Als iemand een ander zo slaat, dat het ijzer [het zwaard] in het bot vast blijft zitten, boet hij met driemaal 3 solidi. 9 sch = 108 zp
26 Si os apparuerit, non tamen incisum fuerit, ter solido et tremisse componat. Als het bot verschijnt, maar niet ingesneden is, boet hij driemaal 1 solidus en een tremisse. 4 sch = 48 zp
27 Os quodcunque ferro praecisum fuerit, ter IIII solidis componatur. Als een of ander bot door het ijzer afgesneden wordt, wordt met driemaal 4 solidi geboet. 12 sch = 144 zp
28 Costa si praecisa fuerit, ter tribus solidis componatur. Als een rib wordt afgeslagen, wordt met driemaal 3 solidi geboet. 9 sch = 108 zp
29 Si non praecisa, sed incisa vel confixa fuerit, ter solido et semisse componatur. Als ze niet afgeslagen, maar ingesneden of ingedrukt wordt, wordt met driemaal 1 solidus en een semisse geboet. 4 1/2 sch = 54 zp
30 Si quis alium trans costam ita percusserit, ut vulnus ad interiora venerit, ter XII solidos componat. Als iemand een ander zo tussen de ribben slaat, dat de wond tot de ingewanden reikt, boet hij driemaal 12 solidi. 36 sch = 432 zp
31 Si stomachus vel botellus perforatus fuerit, ita ut stercus per vulnus exierit, ter XXIIII solidis componatur. Als de maag of de darmen doorboord worden, zodat stercus [drek, de inhoud van de ingewanden] door de wond naar buiten komt, wordt met driemaal 24 solidi geboet. 72 sch = 864 zp
32 Si quis in iunctura membrum cuiuslibet ita percusserit, ut humor ex vulnere decurrat, quem liduwagi dicunt, ter IIII solidos componat. Als iemand een ledemaat van een of andere man op het gewricht zo slaat, dat vocht uit de wond komt, wat men liduwagi [lidwater] noemt, boet hij driemaal 4 solidi. 12 sch = 144 zp
33 Si quis alium ita percusserit, ut osse inciso medulla decurrat, ter IIII solidos componat. Als iemand een ander zo slaat, dat uit het aangeslagen bot merg loopt, boet hij driemaal 4 solidi. 12 sch = 144 zp
34 Si quis alium vulneraverit, et ipsum vulnus sanatum cicatricem depressam et non reliquae carni aequam duxerit, qaod sipido dicunt, ter IIII solidos componat. Als iemand een ander verwondt, en deze wond na genezing een ingezonken en niet op het omliggende vlees gelijkend litteken achterlaat, wat men een sipido [litteken] noemt, boet hij driemaal 4 solidi. 12 sch = 144 zp
35 Si brachium aut crus percussum fuerit, et ex ipsa percussione decrescerit a sua grossitudine, quam prius habuerit, quod smelido dicunt, ter IIII solidis componatur. Als arm of onderbeen geslagen wordt en al gevolg van deze slag de omvang, die hij eerst had, afneemt, wat men smelido [vermagering] noemt, wordt met driemaal 4 solidi geboet. 12 sch = 144 zp
36 Qui de anterioribus dentibus unum excusserit, ter duos solidos componat. Wie van de voortanden er een uit slaat, boet met driemaal 2 solidi. 6 sch = 72 zp
37 Si de angularubis, ter III solidos componat. Als het een van de hoektanden is, boet hij driemaal 3 solidi. 9 sch = 108 zp
38 Si de molaribus, ter IIII solidos. Als het een van de kiezen is, driemaal 4 solidi. 12 sch = 144 zp
39 Si quis crinem alteri de capite abstraxerit, ter IIII solidos componat. Als iemand een ander het haar van het hoofd aftrekt, boet hij driemaal 4 solidi. 12 sch = 144 zp
40 Si illum per capillos comprehenderit, similiter ter IIII solidos componat. Als hij de ander bij de haren pakt, boet hij eveneens driemaal 4 solidi. 12 sch = 144 zp
41 Qui alium in aquam impinxerit, ita ut mergatur, ter IIII solidos componat. Wie een ander in het water stoot, zodat hij ondergaat, boet driemaal 4 solidi. 12 sch = 144 zp
42 Qui alium fuste percusserit, ut lividum fiat, ter solidum et semissem componat. Wie een ander met een knuppel slaat, zodat een blauwe plek ontstaat, boet driemaal 1 solidus en een semisse. 4 1/2 sch = 54 zp
43 Si tantum sanguinem dimiserit, ter solidum componat. Als hij slechts bloed verliest, boet hij 3 solidi. 9 sch = 108 zp
44 Si quis alium unguibus crataverit, ut non sanguis sed humor aquosa decurrat, quod cladolg vocant, ter X denarios Fresionicis componat. Als iemand een ander met een nagel krabt, waardoor het niet bloed, maar er een waterige vloeistof uitstroomt, die men cladolg [krabwond] noemt, boet hij 10 Friese denarii. 10 Friese penningen = 10 zp

Het is aannemelijk dat de invoeging van het woordje 'ter' (= driemaal) op deze plaats een uit herhalingsroutine van de voorgaande teksten voortvloeiende fout is, aangezien Friese penningen al zilvergeld waren die niet behoefden te worden omgerekend.
45 Si quis alium in tergum aut pectus ita vulneraverit, ut vulnus sanari non possit, sed per fistulas sanies decurrat, ter XII solidos componat. Als iemand een ander aan de rug of borst zo verwondt, dat de wond niet geheeld kan worden, maar er door zweren etter uitstroomt, boet hij driemaal 12 solidi. 36 sch = 432 zp
46 Quodcunque membrum percussum ita debilitatum fuerit, ut ibi inutile pendeat, medietate componatur, qua componi debuit, si penitus fuisset abscissum. Een geslagen lid dat zo verlamd wordt, dat het daarop onbruikbaar erbij hangt, wordt met de helft geboet, van wat er geboet zou zijn, als het geheel afgeslagen zou zijn.  
47 Si quis oculum excusserit, ter XL solidis componat. Als iemand een oog uitslaat, boet hij met driemaal 40 solidi. 120 sch = 1.440 zp
48 Si non oculum excusserit, sed pupillos, ter XX solidos componat. Als hij het oog niet uitslaat, maar de pupil, boet hij met driemaal 20 solidi. 60 sch = 720 zp
49 Si quis alii duo, aut tria, aut eo amplius vulnera uno ictu intulerit, et negare voluerit, quod uno ictu tot vulnera fecisset, liceat ei, qui vulneratus est, sua solius manu sacramentum peragere, quod tot vulnera uno icta ei fuissent illata, et componatur iuxta quod vulneris fuerit magnitudo; unum quodque vulnus secundum suam longitudinem componendum est. Als iemand een ander twee of drie of ook meer wonden met een enkele slag toebrengt, en ontkennen wil, dat een enkele slag al die wonden veroorzaakt heeft, is het hem, die verwond is, toegestaan met zijn enkelvoudige hand de eed af te leggen, dat hem zoveel wonden met een enkele slag toegebracht werden, en wordt er naar gelang van de grootte van de wonden geboet; elke afzonderlijke wond wordt naar gelang van haar grootte geboet.  
50 Si longum fuerit, quantum summus articulus indicis est, (ter) uno solido componatur. Als zij zo lang is, als het bovenste lid van de wijsvinger, wordt met (driemaal) 1 solidus geboet. 3 sch = 36 zp

De artikelen 8 t/m 66 gaan vrijwel allemaal over verdrievoudigde boetes. Bij enkele artikelen ontbreekt de toevoeging 'ter' (nummers 50 t/m 55, 59, 64 en 65). Het is aannemelijk dat de verdrievoudiging uit de andere artikelen ook hier van toepassing is.
51 Si quantum duo articuli indicis sunt, (ter) duobus solidis. Als [zij zo lang is als] twee leden van de wijsvinger, met (driemaal) 2 solidi. 6 sch = 72 zp
52 Si quantum duo articuli et tertius dimidius, (ter) tribus solidis. Als [zij zo lang is als] twee leden van de wijsvinger en de helft van het derde lid, met (driemaal) 3 solidi. 9 sch = 108 zp
53 Si quantum totus index, (ter) IIII solidis. Als [zij zo lang is als] de gehele wijsvinger, met (driemaal) 4 solidi. 12 sch = 144 zp
54 Si supra longitudinem indicis spatium, quod inter indicem et pollicem est, fuerit adiectum, (ter) V solidis. Als bij de lengte van de wijsvinger wordt opgeteld de tussenruimte die tussen wijsvinger en duim zit, met (driemaal) 5 solidi. 15 sch = 180 zp
55 Si adiectus fuerit inferior articulus pollicis, (ter) VI solidis. Als het onderste lid van de duim wordt opgeteld, met (driemaal) 6 solidi. 18 sch = 216 zp
56 Si et superior adiiciatur, quod vocant smelo, hoc est unius spannae longitudinem habuerit, ter VIII solidis componatur. Als ook het bovenste [lid van de duim] wordt opgeteld, wat men smelo noemt, dat wil zeggen dat ze een lengte van een spanne heeft, wordt met driemaal 8 solidi geboet. 24 sch = 288 zp
57 Si quantum inter pollicem et medium extendi potest, longum fuerit, ter XII solidis componatur. Als zij zo lang is, als tussen duim en middelvinger uitgespand kan worden, wordt met driemaal 12 solidi geboet. 36 sch = 432 zp
58 Si longius fuerit, iterum ad indicis articulos recurrat et metiatur, et sicut superius, adiiciatur et solidorum compositio. Als zij langer is, keert men weer tot de leden van de wijsvinger terug en meet, en het wordt als boven opgeteld bij de boete der solidi.  
  Apud occidentales Fresionea inter Flehi et Sincfalam quot unciarum fuerit longitudo vulneris, tot solidorum compositione persolvitur donec ad L et tres solidos perveniat, et unum tremissem. Ibi nobilis homo centum et VI solidis et duobus tremissis simpla compositione solvitur.
Similiter inter Wisaram et Laubachi.
Similiter manum ac pedem.
Bij de westelijke Friezen tussen Vlie en Zwin wordt zoveel onzen als een wond lang is, met een boete van evenzoveel solidi betaald, tot men tot 53 solidi en 1 tremisse komt. Daarna wordt een edele met 106 solidi en 2 tremisses als enkelvoudige boete betaald.
Evenzo tussen Weser en Lauwers.
Evenzo hand en voet.
53 1/3 GS = 160 sch = 1.920 zp
106 2/3 GS = 320 sch = 3.840 zp

De laatste zin, over hand en voet, is door Herold verkeerd geplaatst; deze behoort bij het hierna volgende artikel 59.
  Haec iudicia Saxmundus dictavit Deze oordelen dicteerde Saxmund  
59 Oculum (ter) XXV solidis debere componi. Het oog moet met (driemaal) 25 solidi geboet worden. (Evenzo hand en voet). 75 sch = 900 zp
60 Qui testiculos alii excusserit, ter tres solidos et tremissem. Wie de testikels van een ander uitslaat, [boet] driemaal 53 solidi en een tremisse. 160 sch = 1.920 zp
61 Si brachium supra cubitum aut coxam transpunxerit, ter VI solidos componat. Als hij de arm boven de elleboog of de heup doorsteekt, boet hij driemaal 6 solidi. 18 sch = 216 zp
62 Si brachium sub cubito aut tibiam transpunxerit, ter III solidos componat. Als hij de arm onder de elleboog of het scheenbeen doorsteekt, boet hij driemaal 3 solidi. 9 sch = 108 zp
63 Si nasum transpunxerit, ter XII solidos. Als hij de neus doorsteekt, driemaal 12 solidi. 36 sch = 432 zp
64 Si unam parietem transpunxerit, <(ter) VI. Als hij een wand doorsteekt, (driemaal) 6 [solidi]. 18 sch = 216 zp

Paries of parietes kan 'muur' betekenen, maar ook de wand van een van een lichaamsholte of een orgaan, zoals de buikwand of de parietale beenderen die de hersenpan vormen. Het is niet duidelijk welke 'wand' hier wordt bedoeld. Het artikel betreft waarschijnlijk een 'wand' in het hoofd, want het staat tussen de artikelen betreffende neus en kaak. De hersenwand is niet aannemelijk, want de boete is vrij laag. Misschien wordt gedoeld op de wang: de wand van de mondholte.
65 Si unam maxillam transpunxerit, (ter) VI solidos. Als hij een onderkaak doorsteekt, (driemaal) 6 solidi. 18 sch = 216 zp
66 Qui alium in flumine, vel in qualibet aqua, in profundum impinxerit, ut pedibus terram tangere non possit sed natare debeat, ter XII solidos componat, Wie een ander in een rivier of in een water in de diepte stoot, waar zijn voeten de bodem niet kunnen raken, zodat hij moet zwemmen, boet met driemaal 12 solidi. 36 sch = 432 zp
67 Qui alium in periculo aquae liberaverit, IIII solidorum mercedem accipiat. Wie een ander in gevaar uit het water redt, ontvangt een beloning van 4 solidi. 4 GS = 12 sch = 144 zp
68 Si caballus aut bos aut quodlibet animal homini vulnuis intulerit, dominus eius, iuxta qualitatem vulneris in simplo componere iudicetur, et tres partes de ipsa mulcta componantur, quarta portione dimissa. Wie een paard of een rund of een of ander dier van een mens een wond toebrengt, moet aan de eigenaar een enkelvoudige boete betalen naar gelang de aard van de wond, en drie delen van deze boete moeten betaald worden, terwijl het vierde deel kwijtgescholden wordt.  
  Inter Wisaram et Laubachi tota compositio in simplo persolvitur. Tussen Weser en Lauwers wordt de gehele enkelvoudige boete betaald.  
69 Si homo quislibet telum manu tenet, et ipsum casu quolibet inciderit super alium, extra voluntatem eius qui illud manu tenet, in simplo iuxta qualitatem vulneris componatur. Als een man een projectiel [pijl of werpspies] in zijn hand houdt, en dit door een toeval een ander verwondt, buiten de wil van degene die het in de hand hield, wordt enkelvoudig naargelang de aard van de wond geboet.  
70 Similiter et puer qui nondum XII annos habet, si cuilibet vulnus intulerit, in simplo componat. Evenzo boet een knaap, die nog geen 12 jaar oud is, als hij iemand een wond toebrengt, enkelvoudig.  
71 Haec omnes compositiones liberi hominis sunt. Dit zijn allemaal boetes voor een vrije man.  
72 In nobili homine dimidio maiores. Bij een edele [zijn ze] de helft groter.  
73 In lito medietate minores. Bij een horige de helft kleiner.  
  Inter Flehi et Sincfalem solidus est duo denarii et dimidius ad novam monetam.
Inter Wisaram et Laubaci duo denarii novi solidus est.
Tussen Vlie en Zwin is een solidus 2 en een halve denarii volgens het nieuwe geld.
Tussen Weser en Lauwers is de solidus 2 nieuwe denarii.
2 1/2 tr in nieuw geld = 2 1/2 sch = 30 zp
2 tr in nieuw geld = 2 sch = 24 zp

Hieronder, na artikel 78, volgt nog een toevoeging.

Het is merkwaardig dat niet overal drie nieuwe denarii één solidus maken. Henstra (1999, p. 288) suggereert dat de vermenigvuldiging met een factor 2, in Oost-Frisia, komt door het weglaten van het verwantendeel. De factor 2 1/2 in West-Frisia kan verklaard worden door het weglaten van het verwantendeel, en het toevoegen van het vredegeld (= een half verwantendeel). Recent onderzoek naar 13e-eeuwse boetebedragen in Zeeland en in Waterland ondersteunt deze hypothese (Henstra, pers. med.).
74 Si lingua praecisa fuerit, medio weregildo componatur. Als de tong afgesneden wordt, wordt met het halve weergeld geboet.  
75 Si quis hominem mortuum effodierit, et ibi aliquid tulerit, ut caetera furta componat. Als iemand een dode man opgraaft en dan iets wegneemt, boet hij als bij de overige diefstallen.  
  VVlemarus dicit Wlemar zegt  
76 Si quis liber uxorem alterius contra legem tulerit, reddat eam et facinus ter L tribus solidis et tremisse componat, et pro freda ad partem regis weregildum suum. Als een vrije man de echtgenote van een ander tegen de wet wegneemt, geeft hij haar terug en boet de misdaad met driemaal 53 solidi en een tremisse, en als vredegeld aan de koning zijn weergeld. 160 sch = 1.920 zp
77 Si quis illicitas nuptias contraxerit, separabitur ab uxore sua, et liceat tam ei quam et uxori legitime nubere. Als iemand een onwettig huwelijk sluit, wordt hij van zijn echtgenote gescheiden, en het is hem en ook zijn vrouw toegestaan om wettig te trouwen.  
78 Si vero separati fuerint, et iterum ad invicem fuerint reversi, weregildum suum uterque componat. Als ze echter gescheiden worden en weer bij elkaar komen, boeten ze beiden hun weergeld.  
  Inter Laubachi et inter Flehi tres denarii novae monetae solidum faciunt. Tussen Lauwers en Vlie maken 3 nieuwe denarii een solidus. 3 tr in nieuw geld = 3 sch = 36 zp

Deze opmerking behoort hierboven te staan, na artikel 73.
               Inhoudsopgave Haec iuditia VVlemarus dictavit
(Lex Thuringorum, Tit. VI)
Deze oordelen dicteerde Wlemar
(Lex Thuringorum, Titel VI)
 
14 Si contra stomachum vulnus factum claudi non potuerit, XII solidos pro ipsa apertione componat. Als een aan de maag toegebrachte wond niet gesloten kan worden, boet men 12 solidi voor deze opening. 12 GS = 36 sch = 432 zp
15 Si ipse stomachus perforatus fuerit, nec vulnus medicamento claudi potuerit, pro vulneris apertione totidem solidos componat, quot pro ipso vulnere composuit. Als deze maag doorboord wordt, en de wond niet door een geneesmiddel gesloten kan worden, boet men voor het open zijn van de wond evenzoveel solidi, als men voor deze wond zelf zou boeten.  
16 Si intestina vel botelli perforati claudi non potuerint, similiter faciant, id est totidem solidis apertionem vulnerum componat, quot pro ipsis vulneribus composuit. Als de doorboorde ingewanden of darmen niet gesloten kunnen worden, moet men hetzelfde doen, dat wil zeggen dat men voor het open zijn van de wond evenzoveel solidi boet, als men voor deze wond zelf zou boeten.  
17 Si utraque coxa ferro vel quolibet telo traiecta fuerit, VI solidos componat. Als beide heupen door een ijzer [zwaard] of een of ander projectiel doorstoken worden, boet men 6 solidi. 6 GS = 18 sch = 216 zp
18 Si folliculus testiculorum cum coxa, IX solidos componat. Als het scrotum met de heupen [doorstoken wordt], boet men 9 solidi. 9 GS = 27 sch = 324 zp
19 Si utraque coxa cum testiculis fuerint perforata, XV solidos componat. Als beide heupen met de testikels doorboord worden, boet men 15 solidi. 15 GS = 45 sch = 540 zp
20 Si quis alium in facie percusserit, ut oculus vel os torqueatur, IIII solidos componat. Als iemand een ander in het gezicht slaat, zodat de ogen of de mond gekwetst worden, boet hij 4 solidi. 4 GS = 12 sch. = 144 zp
21 Si quis alium in brachio vel in crure percusserit, ut ipsa membra decrescant, et ita fuerit subtiliatum, ut duos digitos minuatur, IIII solidos componat. Als iemand een ander op diens arm of been slaat, zodat dit ledemaat afneemt, en zo dun wordt, dat het twee vingers afneemt, boet hij 4 solidi. 4 GS = 12 sch. = 144 zp
22 Si unum, duos solidos; si digitus dimidius, solidum; si sexta pars digiti est, unum tremissem. Als het een vinger afneemt, 2 solidi; bij een halve vinger, 1 solidus, bij een zesde deel van een vinger, 1 tremisse. 2 GS = 6 sch = 72 zp
1 GS = 3 sch = 36 zp
1 gouden tremisse = 1 sch = 12 zp
23 Qui harpatorem, qui cum circulo harpare potest, in manum percusserit, componat illud quarta parte maiore compositione, quam alteri eiusdem conditionis homini. Aurifici similiter. Wie een harpspeler, die met een cirkel harpspelen kan, op de hand slaat, boet met een eenvierde grotere boete, als bij een andere man van dezelfde stand. Een goudsmid evenzo. De vertaling van 'cum circolo' zou ook kunnen zijn: 'in een kring mensen'.
24 Feminae fresum facienti similiter. Een vrouw, die fresum [Friese wollen stof] maakt, evenzo.  
Tit. III     Inhoudsopgave De eo qui alteri viam contradixerit Van hem, die een ander de weg verspert  
1 Si liber libero in via manus iniecerit, et contra legem viam contradixerit, aut aliquid tollere voluerit, ter IIII solidos componat, aut si negaverit, solus iuret in manu proximi. Als een vrije man een andere vrije man op de weg aanhoudt en hem tegen de wet de weg verspert of hem iets wil afnemen, boet hij driemaal 4 solidi; of als hij ontkent, zweert hij alleen op de hand van een verwant. 12 sch = 144 zp
Tit. IIII    Inhoudsopgave De eo, qui alterum de caballo iactaverit Van hem, die een ander van het paard gooit  
1 Sic ei componat, quasi eum fuste percussisset; dimidium solidum componat. Zo boet hij hem, alsof hij hem met een knup­pel had geslagen; een halve solidus boet hij. 1/2 GS = 1 1/2 sch = 18 zp
Tit. V      Inhoudsopgave De Muliere occisa Van het doden van een vrouw  
1 Si quis mulierum occiderit, solvat eam iuxta conditionem suam; similiter sicut et masculum eiusdem conditionis solvere debet. Als iemand een getrouwde vrouw doodt, betaalt hij voor haar overeenkomstig haar stand, evenveel als hij ook voor een man van dezelfde stand betalen moet.  
Tit. VI     Inhoudsopgave Saxmundus

De Flumine obtruso
Saxmund

Van het versperren van een rivier
 
1 Si quis in flumine viam publicam occluserit, XII solidos componat. Als iemand in een rivier de openbare door­gang afsluit, boet hij 12 solidi. 12 GS = 36 sch = 432 zp
Tit. VII    Inhoudsopgave VVlemarus

De Rebus fugitivis
Wlemar

Van gevluchte wezens
 
1 Si servus, aut ancilla, aut equus, aut bos, aut quodlibet animal, fugiens dominum suum, ab alio fuerit receptum, et quaerenti domino negatum, et iterum depublicatum, reddat aut ipsum quod suscepit, aut aliud simile, vel pretium eius, et pro furto weregildum suum ad partem regis componat. Als een slaaf of dienstmaagd of paard of rund of enig dier, dat zijn eigenaar is ontvlucht, door een ander opgenomen wordt die dit tegenover de klagende eigenaar ontkent, en weer ontdekt wordt, geeft hij ofwel datgene terug wat hij ontving, of een gelijkwaardige ander, of de waarde ervan, en boet voor de diefstal zijn weergeld aan de koning.  
Tit. VIII   Inhoudsopgave De Pignoribus Van onderpanden  
1 Si quis in pignus susceprit aut servum, aut equum, et ille servus aliquod damnum ibi fecerit, ad illum pertineat cuius servus est, non ad illum qui eum in pignus suscepit. Als iemand als onderpand een slaaf of een paard ontvangt, en die slaaf vervolgens ergens schade aanricht, behoort die schade aan degene wiens slaaf het is, niet aan degene die hem als onderpand ontving.  
2 Si vero quislibet servum alterius per vim sustulit pignoris nomine, qoud pant dicunt, et ille damnum aliquod ibi commiserit, ille qui eum sustulit, pro damni qualitate mulctam cogatur exsolvere. Als echter iemand de slaaf van een ander met geweld als onderpand wegneemt, wat men pant [beslaglegging] noemt, en hij richt dan ergens schade aan, wordt hij die hem wegnam gedwongen vergoeding naargelang de schade te betalen.  
Tit. IX     Inhoudsopgave De compositione Van boetes  
1 Vis aut furtum in duplo componitur, et ad freda weregildum. Geweld of diefstal wordt tweevoudig geboet en als vredegeld het weergeld.  
Tit. X      Inhoudsopgave De re praestita Van het uitlenen van een zaak  
1 Si homo alii equum suum praestiterit, vel quamlibet aliam pecuniam, talem qualis ei praestita est reddat domino eius; et si forte peioratum reddiderit, componat ei iuxta quantitatem, qua rem eius inpeioravit. Als een man aan een ander zijn paard uitleent of een ander eigendom, geeft de lener het aan diens heer terug zo als het hem geleend is; en als hij het misschien beschadigd teruggeeft, vergoedt hij hem naargelang de mate waarin de zaak is beschadigd.  
2 Quodsi caballus, qui praestitus erat, ipsum qui illum habuit calcibus percussit, aut forte occidit, nullus eum solvat. Als echter het paard, dat uitgeleend was, degene die het heeft met de hoeven trapt of per ongeluk doodt, betaalt niemand voor hem.  
  Hoc trans Laubachi. Dit geldt aan gene zijde van de Lauwers.  
Tit. XI     Inhoudsopgave De Honore templorum Van de Eer der tempel  
1 Qui fanum effregerit, et ibi aliquid de sacris tulerit, ducitur ad mare, et in sabulo, quod accessus maris operire solte, finduntur aures eius, et castratur, et immolatur Diis quorum templa violavit. Wie in een heiligdom inbreekt en daar een van de heilige voorwerpen wegneemt, wordt naar de zee gevoerd, en op het zand, wat door de vloed bedekt wordt, worden zijn oren gekloofd, en wordt hij gecastreerd en ten offer gebracht aan de god, wiens tempel hij onteerde.  
  Hec hactenus Tot zover  

Lex Frisionum
Start Pagina


Inleiding
Inhoudsopgave
Tekst en vertaling
Toelichting
Referenties
Versies
© Dr. Kees C. Nieuwenhuijsen
kees.nieuwenhuijsen@tip.nl
home page: www.keesn.nl